N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Dan blijven we toch gewoon zitten?
Hoewel er nog een lange formatie voor de boeg ligt, zou de uitkomst wel eens kunnen zijn dat de huidige coalitie zijn bewind voortzet. Dat is dan waarschijnlijk niet de gewenste uitkomst, maar misschien wel de enige mogelijkheid. Er is een voorbeeld waarbij de conclusie van een formatie was: er is geen alternatief.
Sinds we in 1888 vierjaarlijkse Tweede Kamerverkiezingen hebben, is er één kabinet geweest dat na verkiezingen 'gewoon' doorregeerde. Dat was in 1909 het kabinet-Heemskerk. Het begon na de val van het wankele liberale kabinet-De Meester in maart 1908 als minderheidskabinet en bleef aan nadat de christelijke coalitiepartijen bij de verkiezingen van 1909 een meerderheid kregen.
In 1922 leek het er even op, dat het zittende kabinet (Ruijs de Beerenbrouck I) eveneens geen ontslag zou aanbieden. De coalitie had haar positie bij de Kamerverkiezingen versterkt, dus leefde even de gedachte dat vorming van een nieuw kabinet niet nodig was. Sommige protestantse politieke leiders en de koningin dachten daar anders over en zo bood Ruijs de Beerenbrouck na twee weken toch het ontslag van zijn kabinet aan.
Na een formatie van 53 dagen kwam er een tweede kabinet-Ruijs de Beerenbrouck, met dezelfde politieke samenstelling en slechts enkele personele wisselingen.
In november 1923 kwam dat kabinet-Ruijs II echter ten val, toen de Tweede Kamer met 50 tegen 49 stemmen de ontwerp-Vlootwet verwierp. Dat was een zesjarig plan ter versterking van de marine, met name bij Nederlandsch-Indië. Tien katholieken sloten zich bij de oppositie aan, omdat zij de combinatie van bezuinigen (er was een begrotingstekort) en het meerjarig vastleggen van hoge uitgeven voor de marine onwenselijk vonden.
Het stemgedrag van de katholieke dissidenten was voor de ARP reden om nieuwe samenwerking met de RKSP af te wijzen. Pogingen van de katholieke Kamervoorzitter Koolen en de diplomaat Beelaerts van Blokland om een nieuw kabinet te vormen, mislukten.
De koningin gaf toen de opdracht aan de gezamenlijke rechterzijde. De fractievoorzitters (Nolens, Rutgers en Schokking) moesten maar een uitweg zoeken. Zij constateerden al snel dat die er niet was. En dus keerde het kabinet terug. De verwerping van de Vlootwet werd 'als feit' aanvaard.
De kabinetscrisis in het najaar van 1925 over het gezantschap bij de Paus leidde tot langdurige pogingen om een nieuw kabinet te vormen als opvolger van het kabinet-Colijn I. In februari 1926 was het bijna zover; de nieuwe ministersploeg kwam onder leiding van J. Limburg voor zijn 'oprichtingsvergadering' bijeen. Toen pas bleek dat er toch verschil van mening was over de gezanteschapskwestie, waarop de formatie alsnog strandde.
Het kabinet-Colijn leek, bij gebrek aan alternatief, aan te kunnen blijven. Colijn had pogingen van diverse formateurs om een nieuw kabinet te vormen niet tegengewerkt, maar daaraan evenmin erg enthousiast meegewerkt. Vooral de antirevolutionairen hoopten op handhaving van Colijn en diens kabinet.
De uitkomst was curieus. Buiten Colijns medeweten verleende de koningin CHU-minister De Geer een (geheime) formatieopdracht. De Geer verzweeg die twee dagen voor Colijn en dat droeg waarschijnlijk mede bij aan zijn succes. De Geer slaagde er in een nieuw kabinet te vormen en Colijn kon alsnog zijn biezen pakken.
In 1935 trok Colijn wel aan het langste eind. Door toedoen van de katholieken kwam zijn crisiskabinet (Colijn II) ten val. RKSP-fractievoorzitter Aalberse slaagde er echter niet in een kabinet te vormen, omdat de VDB weigerde deel te nemen aan een kabinet met RKSP en SDAP. Colijn kon terugkeren met vrijwel dezelfde ministers als in zijn afgetreden kabinet. Niettemin sprak hij van het kabinet-Colijn III.
In 1924 bleek vorming van een nieuw kabinet onmogelijk en bleef het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck aan. In alle andere gevallen was er - soms tenauwernood - een alternatief. Dat de uitkomst van 1924 dit jaar een herhaling krijgt, is niet geheel uit te sluiten. Nu er verkiezingen zijn geweest, zou dan tevens het in 1909 niet afgetreden kabinet-Heemskerk een 'opvolger' krijgen. Rutte III dat de verkiezingen 'overleeft'.
Prof. dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.