Wie mag de burgemeester ontslaan?

donderdag 14 november 2024, 20:04, analyse van Prof.Dr. Bert van den Braak

Ongevraagd ontslag van een burgemeester is uitzonderlijk. De sporadische keren dat het gebeurde, was dat alleen om bijzondere redenen. Net als de benoeming is ontslag de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voor gemeenten van meer dan 50.000 inwoners geldt dat de ministerraad erover besluit.1)

Van Hall in 1967

Er zijn in de loop der jaren slechts enkele burgemeesters oneervol ontslagen. Het gaat om een zeer klein aantal, gelet op het grote aantal burgemeesters dat er is geweest.

Sommigen zullen herinnering hebben aan het ontslag van burgemeester Gijs van Hall van Amsterdam in 1967. Dat betrof echter eervol ontslag op eigen verzoek - al was er feitelijk wel sprake van gedwongen vertrek. En hoewel dit niet een oneervol ontslag was, is het toch goed om daar even op in te gaan.

Van Hall kreeg midden jaren zestig te maken met ernstige gezagsproblemen in de zijn gemeente. In de zomer van 1966 ontstonden rellen, waarbij een dode was te betreuren (dat het om hartstilstand ging, bleek pas achteraf). Het hoofd van de Amsterdamse politie vertrok en minister Smallenbroek liet een commissie onderzoek doen naar het bestuurlijke optreden.

Die commissie onder leiding van de hoogleraar strafrecht Ch.J. Enschedé bracht eind 1966 een zeer kritisch rapport uit over burgemeester Van Hall. Zo was er kritiek op de slechte communicatie met de politie en op het soms eigenzinnige optreden van de burgemeester.

Het was voor het in april 1967 aangetreden kabinet-De Jong reden om bij Van Hall aan te dringen op vertrek. Hij was daartoe, zo bleek uit een gesprek met de ministers Beernink en Polak, wel bereid. Hij dacht echter aan aftreden op termijn (1 januari 1968) en dat vond het kabinet te laat.

Het kabinet - en met name premier Piet de Jong - forceerde in mei dat Van Hall onmiddellijk de eer aan zichzelf hield. Er kwam een nieuwe burgemeester (Samkalden). Zo moest het gezag in de hoofdstad snel worden hersteld.

De Tweede Kamer besprak dit kabinetsbesluit en stemde daarmee - ondanks enkele kritische kanttekeningen - in.

De praktijk

Van Hall werd niet (oneervol) ontslagen. Dergelijk ontslag kwam eerder - bijvoorbeeld ín de jaren dertig van de vorige eeuw bij enkele NSB-burgemeesters - wel voor en ook in de jaren zestig gebeurde dat bij enkele burgemeesters die in aanraking met justitie waren gekomen.

Dat was opnieuw het geval in 1992 (Gulpen en Goes), 1994 (Brunssum) en 1995 (Bergeijk). Het betrof gevallen waarin de burgemeester was veroordeeld. Het ging daarbij om fraude, onjuist declaratiegedrag, valsheid in geschifte of belangenverstrengeling. Hun positie was daardoor onhoudbaar geworden.

Ongetwijfeld waren er ook gevallen waarin een conflict tot opstappen van de burgemeester leidde. In die gevallen ging het echter niet om ontslag, maar om ontslagneming.

Wie is bevoegd

Zoals gesteld is het de minister die ontslaat. De burgemeester is - ondanks de kroonbenoeming3) - een bestuursorgaan van de gemeente en de gemeenteraad heeft als hoofd daarvan een belangrijke stem. De raad kan de burgemeester ter verantwoording roepen.

In de nasleep van de affaire-Van Hall voerde het kabinet-De Jong in 1969 de verantwoordingsplicht van de burgemeester in over zijn beleid ten aanzien van de openbare orde (daarvoor gold die plicht niet).

De Gemeentewet bepaalt verder dat de gemeenteraad een aanbeveling tot ontslag kan doen vanwege een verstoorde verhouding tussen burgemeester en raad. Eventueel kan de tussenkomst van de commissaris van de koning worden gevraagd. Die kan advies uitbrengen aan de minister (wat overigens geen bindend advies is).2)

Er is dus sprake van een formele bevoegdheid (de minister) en een informele, zwaarwegende stem van de raad, zoals dat ook bij benoeming en herbenoeming het geval is.

Wie is niet bevoegd

De Tweede Kamer is niet bevoegd. Benoeming en ontslag behoren toe aan de uitvoerende macht. Wel kan de Tweede Kamer uiteraard oordelen over beslissingen van de minister (of het kabinet), ook als het gaat om benoeming en ontslag van een burgemeester.

Erg voor de hand liggend is dat niet, aangezien de wetgever de gemeenteraad daarin een leidende rol heeft toegekend. Dat geldt zowel voor de voordracht voor een (nieuwe) burgemeester als voor de verklaring dat verhoudingen verstoord zijn. Daarbij is de in 1969 ingevoerde verantwoordingsplicht essentieel.

En die plicht geldt voor een burgemeester niet ten aanzien van de Tweede Kamer. Met andere woorden: de burgemeester kan zich daar niet verdedigen. In dat licht moet de Tweede Kamer zich ook niet met (eventueel) ontslag bemoeien.

 

  • 1) 
    Reglement van orde van de ministerraad (art 2, 2e lid, l-1).
  • 2) 
    Artikel 61b, lid 2-7, Gemeentewet.
  • 3) 
    Artikel 131 Grondwet draagt dit op aan de gewone wetgever.