De Kamer als Pietlut en Albedil. Is de controlefunctie doorgeschoten?

maandag 29 augustus 2022, 13:00, Anne Bos

'Terugkijkend op 23 jaar Kamerlidmaatschap, vraag ik mij af of wij als Kamer vaak niet te detaillistisch bezig zijn en ons te veel willen bemoeien met de kleinste kleinigheden en wel zodanig dat wij de hoofdlijnen van het regeringsbeleid laten ondersneeuwen door alle details. Ik heb de indruk dat de parlementaire arbeid vluchtiger is geworden en te veel en te vaak deint op de actualiteit van de dag, op de punten waarop de publiciteit aanhaakt'.1

Hier aan het woord is niet een verzuurd Kamerlid dat onlangs is opgestapt, maar de goedlachse KVP’er Cor Kleisterlee die tussen 1956 en 1979 in de Kamerbanken zat. Hij sprak deze woorden uit op 31 oktober 1979, een dikke veertig jaar geleden dus. Naast de bemoeienis met ‘de kleinste kleinigheden’ verweet Kleisterlee zichzelf en zijn mede-Kamerleden ook ‘superspecialisatie’ waarmee hij de neiging het werk van de regering en van het daar bij behorende ambtenarenapparaat als het ware te willen dupliceren. Uit de binnenkort te verschijnen studie naar de parlementaire geschiedenis van de jaren zeventig Grote idealen, smalle marges2, blijkt dat Kleisterlee bepaald niet alleen stond in zijn kritiek op het functioneren van de Tweede Kamer. Ook vijftig jaar geleden stond het parlement zozeer onder druk dat wel werd gesproken van een crisis in de Nederlandse politiek.3

Kritiek op het parlement van alle tijden. Dat is een relativering die misschien helpt om de moeilijkheden waar het kennelijk mee kampt en heeft gekampt wat rustiger te bezien. Maar daarmee zijn die problemen nog niet weg. Een democratisch gekozen instituut dat blootstaat aan kritiek is het aan zijn stand verplicht daar naar te luisteren en – waar mogelijk – er iets mee te doen. Doet hij dat niet, houdt hij zich doof, dan verliest hij op den duur geloofwaardigheid, legitimiteit en daarmee zijn bestaansrecht. Het is dan ook goed dat het parlement zichzelf geregeld tegen het licht houdt, zoals onlangs is gebeurd door de Werkgroep-Van der Staaij.4 De commissie sprak uitdrukkelijk uit dat de Kamer niet meer zou gaan doen, maar beter en efficiënter zou omgaan met de mogelijkheden die zij heeft om haar taken uit te oefenen. Zo zocht de commissie naar mogelijkheden om focus en evenwicht in de plenaire agenda te brengen en wilde zij werk maken van het terugdringen van het aantal moties.

Dat lijkt tot op heden nog niet erg gelukt. De gevraagde zelfbeheersing laat zich nu eenmaal moeilijk rijmen met de profileringsdrang die wordt opgestookt door tussentijdse peilingen en de druk vanuit de achterban om zaken aan de kaak te stellen. Hier botst het Redeparlament op het Arbeitsparlament, een onderscheid dat in Duitsland werd en wordt gebruikt om het verschil aan te duiden tussen twee type parlementen. Bij de eerste domineert de Redenaar, die zich voornamelijk richt op retoriek en debat en steeds op zoek is naar een groot publiek. Bij de tweede, het Arbeidsparlament, domineert de Werker, die doelgericht wet- en regelgeving wil aanpassen of tot stand brengen, dikwijls in de minder in het oog springende commissievergaderingen. Enigszins gechargeerd heeft dat het volgende effect: de Redenaar krijgt de aandacht van de media en weet zich zo te verzekeren van een kansrijke plaats op de kieslijst, de Werker die zwoegt in het parlementaire vooronder heeft een minder zonnig perspectief.

Bij het bereiken van focus en evenwicht in de plenaire agenda zou dus ook moeten worden gekeken naar de media. Het beloningsmodel van aandacht trekken en verdeeldheid uitvergroten en daarmee de kans op voortzetting van een politieke carrière verhogen, werkt niet zonder talkshows, twitterstormpjes en sappige quotes in de kranten. Ook de media hebben dus een verantwoordelijkheid in het verdelen van hun aandacht over het hele spectrum van de parlementaire arbeid. Wie via DebatDirect wel eens een commissievergadering volgt, weet dat de toonzetting daar over het algemeen een stuk rustiger is en samenwerking tussen (versplinterde) fracties wel degelijk mogelijk is. Door hier meer aandacht aan te schenken krijgen burgers een genuanceerder beeld van wat er ook in het parlement gebeurt: inhoudelijke gedachtewisselingen, niet op de man/vrouw gespeeld, afstemming tussen fracties.

Daar komt bij dat bij de kritiek op de ‘vraagzucht’ van de Kamer soms sprake is van een vals verwijt. Kamerleden zouden zich moeten richten op de hoofdlijnen en zich niet met details moeten bezighouden. Maar wat een futiel detail lijkt, kan van cruciaal belang zijn. In een complexe samenleving zit het venijn vaak in details, of het nu gaat om een wel of niet aangezet vinkje in de asielprocedure, om het percentage stikstofdepositie of het aantal kuub nog te winnen gas uit het Groningenveld. Doorvragen, informatie inwinnen, op zoek gaan naar de onderste steen en die boven krijgen, is onontbeerlijk voor een goede uitoefening van het ambt van volksvertegenwoordiger. Het verwijt pietluttig of bedillerig te zijn mag het Kamerlid in de meeste gevallen naast zich neerleggen. Het zegt meer over de afzender dan de ontvanger van dit commentaar.

Voor het kabinet ligt hier eveneens een schone taak. De informatievoorziening aan de Kamers is een grondwettelijke plicht. Te vaak voedt het kabinet zelf het wantrouwen door het parlement onduidelijk, onvolledig, ontijdig en/of onjuist te informeren, een opsomming die we vermoedelijk nog vaak zullen horen bij de komende parlementaire enquêtes. De reactie die hieruit voortvloeit is er een van (terechte) argwaan. En hiermee draait de molen van Kamervragen en debatten opnieuw. Het belang van openheid en controleerbaarheid voor een vertrouwenwekkende overheid kan niet worden onderschat. Kortetermijndoelen zoals het in het zadel houden van een coalitie of minister horen zeer kritisch te worden afgewogen tegen de te verdedigen waarden op de lange termijn.

Kortom, dit is geen pleidooi voor het veranderen van (grondwettelijke) regels of het inkrimpen of uitbreiden van de Kamer(s). Het is wel een oproep om gezamenlijk – politiek-media, burgers – verantwoordelijkheid te nemen voor het behoud van het fundament van de democratie: vertrouwen.

 

dr. Anne Bos is als fellow betrokken bij het Montesquieu Instituut. Zij is gespecialiseerd in de parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945 en publiceert over uiteenlopende politieke onderwerpen om met een blik op het verleden duiding te geven bij de actualiteit. Zij is als politiek historicus en onderzoeker verbonden aan het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis aan de Radboud Universiteit, partner van het Montesquieu Instituut.


[1] Handelingen II 1979/80, 31 okt. 1979, p. 714-715. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/0000166014

[2] Carla van Baalen en Anne Bos (red.), Grote idealen, smalle marges. Een parlementaire geschiedenis van de lange jaren zeventig (1971-1982) (Boom uitgevers Amsterdam, 2022).

[3] J.Th.J. van den Berg en H.A.A. Molleman, Crisis in de Nederlandse politiek (2de druk; Alphen aan den Rijn 1977)

[4] Werkgroep versterking functies Tweede Kamer, Meer dan de som der delen (Den Haag; december 2021)