N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Na tien verloren jaren is het voor de PvdA erop of eronder
Het lijkt een paradox. Naarmate de invloed en omvang van de ‘linkse politiek’ – in het bijzonder van de sociaaldemocratie – gestaag afnemen, groeit de publieke belangstelling voor wat zich binnen de krochten van links Nederland afspeelt en hoe het daar verder moet. Kortom, wat is er nog over van linkse politiek en bovenal: heeft ‘Huidig Links’ nog toekomst?
De neergang en het verval van de traditionele christendemocratische en sociaaldemocratische volkspartijen zijn in de hand gewerkt door het vervluchtigen van de traditionele levensbeschouwelijke zuilen en de daaraan gepaard gaande individualisering. De vorming van het CDA in 1980, als fusiepartij van katholieken, gereformeerden en hervormden, is een rechtstreeks gevolg van deze ontzuiling.
De Partij van de Arbeid was al bij haar oprichting in 1946 al als ‘Doorbraakpartij’ mislukt. Zowel bij de eerste naoorlogse verkiezingen als bij de daaropvolgende, behaalde de PvdA minder Kamerzetels dan het totaal van haar samenstellende delen bij de laatste vooroorlogse verkiezingen.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Met enige pieken als spreekwoordelijke uitzondering – onder Ruud Lubbers bij het CDA en Wim Kok bij de PvdA – bleek het regel te zijn dat beide volkspartijen nooit weer konden rekenen op de electorale steun van weleer. Ook veel van hun traditionele kiezers waren losgeslagen en op drift geraakt, wat door politicologen als volatiliteit wordt geduid.
In navolging van CDA en PvdA afficheerde de rechts-liberale VVD zich, sinds de opkomst van Hans Wiegel in de jaren zeventig, eveneens als ‘volkspartij’. Dankzij het populisme van fractieleider Frits Bolkestein en het omarmen van het marktdenken door Mark Rutte groeide de VVD uit tot de partij met de grootste kiezersaanhang. In 1995 werd de VVD bij de Statenverkiezingen landelijk gezien voor het eerst de grootste partij, nadat Bolkestein aan de haal was gegaan met het ‘minderhedenvraagstuk’. In 2010 werd de VVD na een uitgekiende campagne ook bij de Kamerverkiezingen voor het eerst de grootste. Nadat Rutte eerder met de rechts-populistische vleugel in zijn partij – belichaamd door Rita Verdonk – had afgerekend, kon hij met een progressief imago een onversneden neoliberaal beleid aan de man brengen. Een staaltje van politieke stuurmanskunst dat zelden eerder was vertoond.
Intussen werden de traditionele bestuurderspartijen – CDA, PvdA en VVD – steeds meer opeen gedreven, omdat zowel populistisch-links (SP) als vooral populistisch-rechts (aanvankelijk Pim Fortuyn en zijn LPF, vervolgens de PVV, daarna Forum voor Democratie en JA21) de flanken in de politiek veroverden. Qua toonzetting en inhoud deden zij dit dusdanig dat samenwerking met hen in een kabinet zowel principieel als feitelijk onmogelijk werd.
Tegen deze achtergrond moest ook de PvdA zich (her)positioneren en zich als het ware na herbronning opnieuw uitvinden. Hetgeen faliekant mislukte. Markeringspunten daarvan zijn de jaren 1992, 2002 en 2012. In een ogenschijnlijk vast ritme – dertig, twintig en tien jaar geleden – riep de sociaaldemocratie het onheil over zichzelf af. Daarbij werden alle mogelijke lessen uit het verleden genegeerd. Op zich is dit laatste niet zo vreemd, want historisch besef is bij sociaaldemocraten nooit het meest opvallende kenmerk gebleken.
In 1992, een jaar nadat de PvdA als regeringspartij de door haar opgebouwde Verzorgingsstaat wilde redden door deze deels af te breken (de WAO-ingreep van 1991), bleek dat de partij niet alleen haar geloofwaardigheid maar ook meer dan een derde van haar ledenbestand verloren had. Bij de eerstvolgende verkiezingen zou een kwart van haar kiezers dit voorbeeld volgen.
Volledig van zijn stuk gebracht besloot het hoogste orgaan van de partij, het Partijcongres, tot een rigoureuze ingreep in de partijorganisatie. Deze werd onder aanvoering van de nieuw aangetreden voorzitter Felix Rottenberg gecentraliseerd, waarbij de plaatselijke partijafdelingen hun invloed en positie binnen de partij bijna geheel en al verloren. In plaats daarvan werden ingehuurde focusgroepen nu bepalend voor de koers en het programma van de partij, campagnevoeren werd op Amerikaanse leest geschoeide ‘marketing’ en een paar jaar later bepleitte politiek leider Wim Kok ook nog eens het afschudden van ideologische veren.
Waar de PvdA her en der nog het karakter had van een strijdorganisatie, werd dit nu geheel en al teniet gedaan. Het partijbureau in Amsterdam en de partijtop in Den Haag namen de macht vrijwel volledig en goeddeels ongecontroleerd over. ‘Checks and balances’ verdwenen. Tegelijk ontstond een ideologische leegte, dodelijk voor een sociaaldemocratische partij die bestaat bij de gratie van implementatie van ideologische uitgangspunten. Haar laatste en daarmee sterk gedateerde Beginselprogramma dateert van 1977, in 2005 verscheen een Beginselmanifest, waar vervolgens nooit meer naar gekeken is.
In 2002 had de PvdA zichzelf ondergedompeld in zelfgenoegzaamheid, trots als zij op zichzelf was vanwege ‘het nemen van verantwoordelijkheid’. Het maatschappelijk ongenoegen, dat ten grondslag lag aan de ‘Fortuyn-revolte’ van dat jaar, was niet opgemerkt. En als dit al wel zo was, dan was het toch volledig genegeerd. De eigen voortreffelijkheid, neergelegd in twaalf jaar kabinetsdeelname met weliswaar wisselende resultaten, stond niet ter discussie.
Bij de Kamerverkiezingen in dat jaar halveerde het zeteltal van de PvdA, waarna lijsttrekker Ad Melkert te horen kreeg dat het voor hem over en uit was. Toen in 2017 de toenmalige lijsttrekker Lodewijk Asscher bij de verkiezingen maar liefst driekwart van de PvdA-Kamerzetels verloor, bleef deze gewoon zitten. Alle correctiemechanismen binnen de partij waren teloorgegaan.
In 2012 maakte de PvdA een faliekante en – achteraf gezien – fatale misrekening. Diederik Samsom was via een ledenraadpleging lijsttrekker geworden. Dit nadat de positie van politiek leider Job Cohen – een van de weinigen in de PvdA die ook moreel leiderschap tentoonspreidde – door toedoen van toenmalig partijvoorzitter Lilian Ploumen en vooraanstaand fractielid en oud-minister Frans Timmermans vrijwel onmogelijk was geworden.
De verkiezingsstrijd van 2012 ging tussen VVD en PvdA, tussen Rutte en Samsom. Voor de kiezers lag er een duidelijke keuze, die al op de avond van de verkiezingen teniet werd gedaan. Het werd niet óf-óf, maar én-én. VVD en PvdA samen in een en hetzelfde kabinet, Rutte II, wederom gelegitimeerd door het Partijcongres van de PvdA. Waarmee de verloren jaren van de PvdA intraden.
Ook nu werden de lessen uit het verleden genegeerd. Telkens als de PvdA in een kabinet de junior-partner is, leidt dit tot forse electorale neergang. Regeren met de VVD – toch de erfgenaam van de ‘oude klassenvijand’ – is kiezen voor zelfdestructie. Lokaal en provinciaal kan prima met VVD’ers worden samengewerkt, want daar speelt – anders dan landelijk – het verdelingsvraagstuk niet. Waar bijkomt dat PvdA’ers en VVD’ers elkaar doorgaans vertrouwen, ondanks onmiskenbare politieke en culturele onderlinge verschillen.Voor de PvdA betekende deelname aan het kabinet-Rutte II medeverantwoordelijk en hier en daar zelfs initiator zijn van een meedogenloos bezuinigingsbeleid, waarin haar achterban zich steeds minder herkende.
Samsom werd door Asscher opzijgezet, omdat de laatste meende het allemaal veel beter te kunnen doen. Deze ‘broedermoord’ leidde in 2017 tot het absolute dieptepunt in het toen zeventigjarige bestaan van de PvdA. Bij de daaropvolgende verkiezingen, met als lijsttrekker Lilianne Ploumen die minister was geweest in het kabinet-Rutte II, bleef herstel uit. Waarna ontluisterende en vergeefse pogingen werden ondernomen om, samen met het ook fors gekrompen GroenLinks, alsnog een centrumrechts kabinet aan een meerderheid te helpen.
Anders dan in de landelijke PvdA is binnen decentrale partijafdelingen en -gewesten nog strijdbaarheid en geloof in eigen overtuigingskracht te ontdekken. In tegenstelling tot voorheen wordt daarbij de landelijke PvdA meer als een blok aan het been dan als ondersteunend en inspirerend gezien. Zoals bijvoorbeeld NRC/Handelsblad (9 maart 2022) kopte in een verslag over de verkiezingscampagne in Oost-Groningen: ‘De grootste concurrent van de PvdA is de landelijke PvdA’.
Toch werd bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen wel hier en daar een succesje gevierd, zoals in Amsterdam, waar op eigen kracht – dus zonder landelijke bemoeienis – gewonnen werd. Verder was het beste resultaat vooral dat er niet nog meer zetels verloren gingen dan vier jaar eerder al het geval was geweest. De Partij van de Arbeid, doorgaans geroemd vanwege de kwaliteiten van haar bestuurders, wist ook lokaal niet te herstellen.
Na Forum voor Democratie, dat geheel eigen opvattingen heeft over de betekenis van zijn eigen leden voor de partij, is de PvdA in ledental nog altijd de tweede ledenpartij van ons land. Haar ledenbestand is echter vergrijsd. Het bestaat voor een groot deel uit buitengewoon loyale leden, die stuk voor stuk bereid zijn zo nodig als laatste het licht uit te doen.
Waar nog niet zo lang geleden partijleden vol ongeduld in de rij stonden om functies binnen en namens hun partij te vervullen, is het nu op veel plaatsen kommer en kwel. Zomaar een voorbeeld. Voorafgaand aan de laatstgehouden raadsverkiezingen was ik voorzitter van de kandidaatstellingscommissie voor de gemeenteraadsverkiezingen in mijn woonplaats, waar ik tot voor tien jaar burgemeester was. Destijds bezette de PvdA 11 van de 31 raadszetels, in de laatste raadsperiode waren daar nog vier van over. Je moest bijna bang zijn om de verkiezingen te winnen, zo weinig beschikbare en capabele kandidaten hadden zich aangediend. Het ledenbestand van de partijafdeling was in tien jaar vrijwel gehalveerd, meer dan 80% van de partijleden bleek ouder dan zestig jaar te zijn. Het beeld doemt op dat de PvdA onherroepelijk aan het uitsterven is.
Dit laatste voedt de gedachte dat rigoureus handelen noodzakelijk is. Ongetwijfeld is dit een juiste inschatting, die onverlet laat welke richting ingeslagen moet worden. Vastklampen aan het roemruchte verleden is zinloos, hoeveel lessen er ook uit dit verleden getrokken kunnen worden.
De Partij van de Arbeid mag als haar huidige belichaming wellicht gedateerd zijn, de sociaaldemocratie als politiek richtsnoer of zelfs levenshouding – ‘gezindheid’ heette dat vroeger in mijn socialistische zuil – is dat zeker niet. Alom leeft nog het besef dat een correctie op het botte kapitalisme nodig blijft, dat het nog altijd dominante marktdenken relativering behoeft en dat tegenwicht moet worden geboden aan het neoliberalisme. Kortom, er is balans in de samenleving nodig.
Er moet zonder meer iets gebeuren, wil de PvdA als partijpolitieke poot van de hedendaagse sociaaldemocratie niet een stille en onverdiende dood sterven. Om dit laatste te voorkomen is het verstandiger zelf de regie te pakken. Indien dit nagelaten wordt, ligt een sterfhuisconstructie in het verschiet. Wellicht daarom pleiten twee al op het schild gehesen potentiële politieke leiders van de PvdA, de Amsterdamse wethouder Marjolein Moorman en Eurocommissaris Frans Timmermans in De Volkskrant, voor een nieuwe progressieve Doorbraak (15 april 2022). Anderen binnen en buiten de partij borduurden hierop voort door een fusie tussen Partij van de Arbeid en GroenLinks te bepleiten. Tegenstanders van zo’n fusie, zoals voormalig partijvoorzitter Hans Spekman en oud-parlementariër en -wethouder Adri Duivesteijn, zijn vervolgens gemakshalve neergezet als mastodonten, partijdino’s en aanhangers van nostalgische en daarmee achterhaalde opvattingen. Waarmee hen geen recht wordt gedaan.
Het gezegde leert dat wanneer in Nederland twee kerken fuseren, er drie overblijven. De nieuwe en de twee oude. Bij politieke partijen gaat het niet veel anders. Of één van de samenstellende partijen is zo dominant dat de nieuwe partij programmatisch en qua uitstraling een voorzetting is van een van de oude. De PvdA is daar zelf het beste voorbeeld van.
In de fusiepartij PvdA van 1946 kregen progressieve christenen door hun geringe omvang geen poot aan de grond, terwijl de traditionele christendemocratie herrees als nooit tevoren. Een groot deel van de vrijzinnigen, die vanuit de vooroorlogse Vrijzinnig Democratische Bond tot de PvdA waren toegetreden, ergerde zich mateloos aan de rode symbolen en socialistische retoriek van hun nieuwe partij. In hun ogen kwam weinig terecht van het beoogde ‘Sterft gij, oude vormen en gedachten’. Al na twee jaar stapten zij met hun leider Pieter Oud op en vormden zij met de Partij van de Vrijheid van Dirk Uipko Stikker de VVD, die als fusiepartij gedurende de eerste decennia van haar bestaan bescheiden in omvang bleef. De nieuwe PvdA bleek niet meer of minder dan een voortzetting te zijn van de vooroorlogse SDAP, zowel in omvang als ideologisch.
Een ander treffend voorbeeld van partijfusie is GroenLinks, een samensmelting van PPR (voortkomend uit christen-radicalen), PSP (pacifisten), CPN (communisten) en EVP (progressieve christenen). Bij de vorming van deze fusiepartij waren de CPN en de EVP al uit de Tweede Kamer verdwenen en daarmee politiek gezien marginaal geworden, bezette de PSP nog één schamele zetel en zo werd GroenLinks grotendeels een voortzetting van de eerdere libertaire Politieke Partij Radikalen. Radicale pacifisten en communisten probeerden nog een tijdje hun eigen weg te gaan, maar alleen in de gemeenteraden van Lemsterland (NCPN) en Oldambt (Verenigde Communistische Partij) zijn hier nog resten van aanwezig.
Anders dan Moorman en Timmermans suggereren liep, zoals hierboven al aangegeven, de Doorbraak van 1946 uit op een fiasco. Het slechten van de vooroorlogse grenzen tussen de levensbeschouwelijke zuilen, dat toen vorm kreeg in een nieuwe fusiepartij, de Partij van de Arbeid, mislukte volkomen.
Ook in het begin van de jaren zeventig leidde de poging om tot een Progressieve Volkspartij (van PvdA, D66 en de toenmalige PPR) te komen schipbreuk. Destijds leverden plaatselijk gezamenlijke kandidatenlijsten (PAK: Progressief Akkoord) van PvdA, PPR en soms ook PSP meer verlies dan winst op.
Een eventuele fusie van PvdA en GroenLinks is min of meer een zwaktebod. Ook leert de politieke praktijk dat fusies lange tijd gehinderd worden door elkaar bestrijdende interne bloedgroepen. De drie ‘fusiepartijen’ die op dit moment onze politieke arena bevolken – CDA (1980), ChristenUnie (2000) en in mindere mate GroenLinks (1990) – kregen doorgaans nooit blijvend en substantieel meer aanhang dan voorheen de som van hun samenstellende delen.
Wat de sociaaldemocratie echt nodig heeft is een revitalisering van inhoud, organisatie en identiteit. Velen in ons land voelen zich aangesproken tot het wezenskenmerk van de sociaaldemocratie, sociale rechtvaardigheid, maar stemmen niet of niet meer op de belichaming ervan.
Een regelrechte fusie van PvdA en GroenLinks is naast een zwaktebod wellicht ook meer van hetzelfde. Aan de ene kant een partij die nog te veel in het verleden leeft en daar toch weinig van (af)geleerd heeft. Aan de andere kant een partij met op langere termijn veel minder toekomst dan ooit gedacht en verwacht was. Tegelijkertijd zijn het allebei partijen die mede de basis kunnen leggen voor een nieuwe politieke beweging, met daarbij ook nieuw en eigentijds leiderschap. Niet primair gericht op machtsvorming, eerder op overtuiging als basis voor een breed maatschappelijk draagvlak. Niet alleen politiek leiderschap, maar ook en vooral moreel leiderschap. Aan dat laatste is en blijft meer dan ooit behoefte. De toeslagenaffaire, het gesol met de Groningers rond de gaswinning en de aanpak van de coronapandemie zijn zomaar drie voorbeelden van het tekortschieten aan of ontbreken van moreel leiderschap. Drie toekomstige parlementaire enquêtes zullen hier de bewijsvoering voor aandragen.
‘Sterft gij, oude vormen en gedachten’. Deze strofe van Henriëtte Roland Holst uit De Internationale (de tekst is van 1900) heeft meer dan ooit actualiteitswaarde. Daarom moeten zowel de PvdA als GroenLinks de moed opbrengen om hun eigen (voort)bestaan ter discussie te stellen. Het gaat over ideeën en idealen, over beschaving en sociaal fatsoen en daarmee veel minder over organisatie en strategie.
Vanuit mijn eigen achtergrond besef ik meer dan ooit dat de traditionele achterban van de sociaaldemocratie niet meer bestaat. Daarentegen zijn er tallozen, zowel hier als elders, die nog altijd reikhalzend uitzien naar een betere en daarmee rechtvaardige toekomst. Dat perspectief komt niet vanzelf, daarvoor is een brede politieke en sociale beweging nodig. Eigentijdse sociaaldemocratische uitgangspunten dienen daarbij als bron van inspiratie, niet van organisatie.
Voor de sociaaldemocratie is en blijft het ‘erop’, ook als dit voor de Partij van de Arbeid uiteindelijk ‘eronder’ betekent.
Drs. Bert Middel, voormalig Tweede en Eerste Kamerlid voor de PvdA, is dijkgraaf van Waterschap Noorderzijlvest