N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Volg in een crisis eens níet de modellen van de bestuurskunde
Er was eens een minister die in een brief over de uitvoering van sancties tegen Rusland schreef over het benoemen van een Nationaal Coördinator met een hoog politiek en bestuurlijk profiel, die leiding zal geven aan een Rijksbrede stuurgroep, waarin alle betrokken departementen en uitvoeringsinstanties zijn vertegenwoordigd, en ook een interdepartementale taakgroep gaat aansturen, die onder leiding staat van een projectdirecteur, en waaraan relevante departementen en uitvoeringsinstanties capaciteit beschikbaar stellen. Dat leidde tot grappen van cabaretiers; onder het motto: hoe kómt die minister op het idee!
Om die grappen kun je lachen, maar je kunt je ook afvragen wat het antwoord zou zijn op de vraag hoe de minister op het idee kwam. Welnu: het staat in een Handboek. Een handboek bestuurskunde. Met dit model pakken we in Den Haag al járen alle grote interdepartementale problemen aan. Er ligt de gedachte aan ten grondslag dat je onderscheid moet maken tussen ambtenaren die specifieke taken verrichten en de daarvoor benodigde opleiding hebben gevolgd, en de ambtenaren die hen aansturen en bij voorkeur níet een specifiek vak hebben geleerd, maar iets algemeens, zoals bestuurskunde.
Je kunt ook nog een slagje dieper graven en je afvragen waarom het model is zoals het is. Het is zoals het is dankzij de departementale verkokering. Als die er niet was, en we op rijksniveau een bestuurlijke inrichting zouden hebben die bijvoorbeeld wat meer lijkt op die van een (grote) gemeente, had in de Oekraïnecrisis waarschijnlijk volstaan kunnen worden met een wat slagvaardiger ogende organisatie. Dan was die interdepartementale stuurgroep misschien wel niet nodig geweest. En wellicht hadden dan de functies van nationaal coördinator en projectdirecteur wel in één persoon verenigd kunnen worden. Maar ja, van die departementale verkokering komen we in de eerste honderd jaar niet af, dus daar zal ik het nu verder niet over hebben.
Bestuurskundige crisisaanpak
Ooit heb ik mogen deelnemen aan een crisisoefening. Zo’n oefening is echt de hoogmis van de bestuurskunde. Ik heb er één ding van onthouden: schrijf alles wat je besluit op, én op grond van welke informatie je het hebt besloten. Dat is om later te kunnen vaststellen of er in de crisis goed bestuurd is; dat wil zeggen, conform de laatste bestuurskundige inzichten. Er waren formulieren voor gemaakt, maar het kostte toch wel veel tijd om het allemaal op te schrijven. Maar ach, het was maar een oefening. En als je je er wat gemakkelijk vanaf maakte, kraaide er geen haan naar.
Die relaxte houding had ik al eerder ontwikkeld, bij een reëel dreigende crisis: de “millenniumbug”. Om die af te wenden was voorafgaand aan de gevreesde datum 01-01-2000 een groot project opgetuigd – ongetwijfeld ook met een stuurgroep en een of meer taakgroepen – dat moest leiden tot het “millenniumproof” maken van alle ICT-systemen bij het Rijk. Dat was vooral een klus voor ICT-ers, maar een belangrijke rol werd ook gespeeld door de accountants.
Accountancy en bestuurskunde liggen dicht bij elkaar. Allebei gaan ze over het voorkomen van rampen en het geven van vertrouwen dat die zullen uitblijven. Dat gaat met verklaringen. Dus het einddoel van het project was: vóór 01-01-2000 moesten de SG’s van alle ministeries een verklaring tekenen waarin zij ervoor instonden dat hun ministerie millenniumproof was. Dat legde op hen uiteraard een menselijkerwijs ondraaglijke verantwoordelijkheid. Maar daar werd iets op gevonden, dat waarschijnlijk ook uit een handboek bestuurskunde kwam: de verantwoordelijkheid werd “naar beneden gedelegeerd”. Dus ik moest verklaren dat de binnen mijn directie gebruikte ICT-systemen prima in orde waren. Ik sputterde nog even tegen dat ik geen idee had hoe die systemen in elkaar staken; en of het niet logischer was om die verklaring te laten tekenen door de directeur automatisering, en/of de directeur accountantsdienst, maar dat kon niet. En wat doe je dan? Je tekent. Het is niet vergelijkbaar met een niet-Joodverklaring of het lidmaatschap van de Kultuurkamer, zal ik maar zeggen.
Professionaliteit
Waar ik wel heel goede ervaringen mee heb gehad, zijn politieke crises; als de positie van je minister in gevaar dreigt te komen. Opeens is alle verkokering en bureaupolitiek weg. Niemand vraagt nog naar een handboek, maar er wordt geïmproviseerd met inzet van ieders beste vermogens. Dat blijken ambtenaren dan prima te kunnen. We zouden het ambtelijke professionaliteit kunnen noemen: aanvoelen wanneer je volgens een handboek moet werken én wanneer je je eigen inzichten moet volgen.
Maar dat is geen gangbare definitie van “professionaliteit”. Meestal wordt die gekoppeld aan een specifiek beroep en alle vaardigheden en wijsheden die iedere beoefenaar van dat beroep in zijn opleiding heeft opgedaan. Beroepsgenoten vinden dat uiteraard zelf geen probleem. Wél hebben zij problemen met regeldruk, administratieve lasten en controles die voortvloeien uit de wijsheden van ándere professies. Met name als die andere professies meer macht hebben dan zij. Cruciaal is dus welke wijsheden of rationaliteiten dominant zijn.
Dat is nogal mode-afhankelijk. Binnen de overheid staan nu de communicatiewetenschappen op één, met de bestuurskunde als goede tweede. Die twee passen uitstekend bij elkaar: de eerste gaat over de beeldvorming, de tweede over de papieren werkelijkheid. Dan is het voor een cabaretier niet zo moeilijk om ons te laten lachen om het resultaat. In de coronacrisis werden ze perfect bediend door de vecht-metaforen van de tekstschrijvers en de steeds veranderende controle-dashboarden van de bestuurskundigen. En nu dus door die 1 april-brief van minister Hoekstra.
Bestuurskunde kan een nuttige wetenschap zijn, mits zij uitsluitend binnen de universiteiten wordt beoefend. Het grote misverstand is, dat iemand die bestuurskunde heeft gestudeerd wel een kundig ambtenaar of bestuurder zal worden. Hetzelfde misverstand als denken dat wie theaterwetenschappen heeft gestudeerd, heel geschikt is om als acteur te gaan optreden. Of dat het nodig is om door te leren voor politicoloog om een goed politicus te kunnen worden.
Dus: laten we het aantal studenten bestuurskunde beperkt houden en afgestudeerden slechts bij hoge uitzondering een baan bij de overheid aanbieden. En laat het bestuurskundig onderzoek op de universiteiten zich níet richten op het ontwikkelen van modellen, maar op het bestuderen van bestuurlijke casus die zich écht hebben voorgedaan. En dan vooral de gevallen waarin goede resultaten zijn bereikt, zonder wanklanken. Misschien blijkt daarin wel helemaal geen gebruik te zijn gemaakt van een model of enige andere vrucht van de bestuurskunde.
Mr. Huub Linthorst is voormalig directeur Wetgeving & Juridische Zaken van het Ministerie van Economische Zaken.