N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Centrale banken in de vuurlinie
De opmars van centrale banken, die eind jaren zeventig begon, is de afgelopen jaren ruw afgebroken. Lange tijd werden de banken gezien als bastion van expertise en vernuft, waar technocraten in grijze pakken een verstandig beleid uitstippelden en kundig de financiële en monetaire stabiliteit bewaakten. De onafhankelijkheid van centrale banken werd steeds groter.1 Maar alles is anders sinds de crisis van 2008. Niet langer is de positie van centraal bankiers boven iedere twijfel verheven. In tegendeel, haast overal ligt de centrale bank vol in de vuurlinie.2
De wijze waarop de Amerikaanse president Donald Trump in de afgelopen maanden druk uitoefende op de Federal Reserve is exemplarisch. Met het verkiezingsjaar in aantocht moet de rentestand omlaag om de economie aan te jagen. Het is een spel dat presidenten in Amerika veelvuldig spelen.3 Veel opvallender is de situatie in Europa. Daar ontwikkelden centrale banken zich sinds de jaren tachtig naar het model van de Duitse Bundesbank: los van de politiek en zo onafhankelijk mogelijk. Dit noemde Jelle Zijlstra, president van de Nederlandsche Bank van mei 1967 tot december 1982, het ‘ware evangelie’: verheven boven de wispelturige politiek was het monetaire beleid het betrouwbare kompas voor het schip van staat. Hij vergeleek centrale banken met de rechtspraak als vierde, onafhankelijke macht binnen de bekende trias politica.4
Zijlstra’s uitspraak was illustratief voor de consensus van de jaren tachtig en negentig. De strijd tegen inflatie was het richtsnoer voor het bredere financieel-economische beleid. Daarin stonden privatisering, bezuiniging en hervorming van de welvaartsstaat centraal. Lange tijd leken dit inderdaad de ingrediënten voor bestendige groei en stabiliteit. De crisis van 2008 betekende een radicale breuk met dit beeld. Plotseling waren centraal bankiers de gebeten hond. Zij hadden hun taak als hoeder van het financiële stelsel overduidelijk niet goed uitgevoerd. De centrale banken hadden de crisis niet zien aankomen en deze volgens sommige critici door slechte beleidsbeslissingen zelfs in de hand gewerkt.5
Belangrijker nog is de rol die de Federal Reserve en vooral haar Europese tegenhanger de ECB sindsdien hebben gespeeld. Terwijl de Amerikaanse Fed vrijwel meteen geld in het systeem ging pompen en overging tot een beleid van kwantitatieve verruiming of QE, brak de ECB pas later met een meer orthodoxe monetaire beleidslijn. Met een grootscheeps opkoopprogramma van schulden van banken, bedrijven en overheden probeerde de Europese Centrale Bank de economie van het Eurogebied vlot te trekken.
Zonder inhoudelijk in te gaan op de discussie of dit beleid gunstig of gevaarlijk is geweest, zorgde de ommezwaai van de ECB tot een golf van kritiek op de centrale bank. Vooral in Nederland en Duitsland was de verontwaardiging ongekend groot. Met zijn ‘whatever it takes’ bracht ECB-president Mario Draghi de centrale bank plotseling in politiek vaarwater. Dit beleid was niet langer in overeenstemming met het ‘ware evangelie’ van koele inflatiebestrijding. De sluier van politieke neutraliteit, waarin centrale banken zich jarenlang hadden gehuld, viel weg. De ECB ging haar boekje volgens economen, politici en zelfs de Duitse en Nederlandse bankpresident ver te buiten, bemoeide zich met politieke aangelegenheden en leek gekaapt door spilzuchtige Zuid-Europeanen.
In werkelijkheid kreeg het centrale bankbeleid natuurlijk niet van de ene op de andere dag een politieke lading. Zoals recentelijk ook door anderen is betoogd, was het beleid van centrale banken ook voor de komst van Draghi in hoge mate politiek en normatief van aard.6 Zo was de Nederlandsche Bank vanaf midden jaren zeventig wegbereider van no-nonsensebeleid van de kabinetten-Lubbers. Ook Zijlstra zag de normatieve aard van het bankbeleid maar maakte daarbij een duidelijk onderscheid tussen monetair beleid dat ten ‘goede’ of ten ‘kwade’ werd aangewend.7 Deugdelijk beleid, nagestreefd door een gedepolitiseerde centrale bank, richt zich op prijsstabilisatie. Deze visie op monetair beleid is nog altijd dominant in Nederland. Dat de ECB zich onder Draghi op het aanjagen van groei ging richten en daarvoor zelfs ‘de geldpers’ aanzette, was vanuit dit normatieve perspectief pertinent fout.
Dit binaire denken is in toenemende mate problematisch. Hoewel het ECB-beleid terecht bekritiseerd wordt, wringt de schoen ook bij de aloude centrale bank-orthodoxie. Die bleef onveranderd terwijl de wereld vanaf de vroeg jaren zeventig fundamenteel van gedaante veranderde. Het ordelijke geldstelsel van Bretton Woods kwam ten einde en het tijdperk van de financiële globalisering brak aan. Terwijl centraal bankiers het ware evangelie bleven verkondigen en luid waarschuwden voor het gevaar van inflatie en overheidstekorten, bleven de problemen van ongebreidelde geldschepping door banken, wereldwijde schuldengroei en falend toezicht volledig buiten beeld.
Geld werd lange tijd te belangrijk geacht om aan politici over te laten. Nu is het tegendeel waar geworden. Vragen over het geldstelsel, kredietversterking en banken zijn zo fundamenteel dat ze niet langer los van de politiek mógen staan. Traditionele taboes moeten daarbij van tafel, net als de sluier van zogenaamde objectiviteit. Bezinning op de samenhang tussen wisselkoersen, vrij kapitaalverkeer en nationale beleidsautonomie is essentieel om op lange termijn zowel politieke vrijheid als bestendige economische groei te kunnen verzekeren. Het WRR-rapport Geld en Schuld, burgerinitiatieven als Ons Geld en inzichten uit een veelheid aan wetenschappen wijzen daarin de weg. Hoewel systeemveranderingen nu nog ver weg lijken, zal het ontwikkelen van een langetermijnvisie cruciaal zijn om de monetaire en financiële uitdagingen van de eenentwintigste eeuw het hoofd te kunnen bieden.
1 John Singleton, Central banking in the twentieth century (Cambridge 2011).
2 ‘The independence of central banks is under threat from politics’, The Economist 13 april 2018.
3 De parallel tussen de presidenten Trump en Richard Nixon is hierbij opvallend, maar ook andere Amerikaanse presidenten probeerden het beleid van de Federal Reserve te beïnvloeden. ‘Greenspan: criticism is nothing new for US presidents”, CNBC 18 oktober 2018.
4 Jelle Zijlstra, ‘Central bank and government’, in: Age Bakker e.a. (red.), Monetary stability through international cooperation. Essays in honour of André Szász (Dordrecht 1994) p. 45-58.
5 Philip Turner, ‘Central banks and the financial crisis’, online: https://www.bis.org/publ/bppdf/bispap51e.pdf
6 Larry Eliott, ‘Central banks were always political’, The Guardian 12 september 2019.
7 Zijlstra, ‘Central bank and government’, p. 45-58.
Jonne Harmsma is onderzoeker bij het Centrum voor Parlementaire geschiedenis en is onder andere gespecialiseerd in monetair en financieel beleid. Hij is biograaf van Jelle Zijlstra.