N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Sober en doelmatig
De soap rondom de verbouwing van het binnenhof sleept voort. Met het afkopen van de architect is die soap in een nieuw hoofdstuk beland. Afgelopen zomer schreef Prof.dr. J.Th.J. van den Berg twee colums over dit onderwerp, die voor deze Hofvijver zijn geherpubliceerd vanwege de actualiteit.
Sober en doelmatig - column 19 juli 2019
Er is geen twijfel over dat het gebouwencomplex rond het Binnenhof in Den Haag grondig moet worden aangepakt. De zaak lekt aan alle kanten; veel onderdelen zijn zeer brandgevaarlijk; het kabelsysteem ten behoeve van telefoon, internet en elektriciteit is één onontwarbare kluwen. Terecht heeft al jaren geleden oud-minister van BZK, Liesbeth Spies, besloten dat het hele complex in één grote operatie moest worden aangepakt en dat daarvoor de bewoners van het Binnenhof moesten verhuizen voor ongeveer vijf jaar. Zo kan aan alle kwalen waaraan het complex lijdt een einde worden gemaakt. Pogingen om het project in brokken te verdelen en zo de ‘ballingschap’ per instelling te bekorten zijn mislukt; te duur.
Tot zover kan men het allemaal volgen. Zoals ook nog te begrijpen is dat de Tweede Kamer aandringt op een operatie die ‘sober en doelmatig’ zal zijn, al overwint populistische angst voor de kiezer min of meer het besef dat herstel van een complex met zo veel historische betekenis nu eenmaal heel veel geld kost. Die kosten mogen dan niet het alfa en omega van de hele operatie worden.
Wat ernstiger is: Tweede en Eerste Kamer weten eigenlijk niet wat er allemaal met hun gebouwen gaat gebeuren en zij schijnen dat lange tijd voor zoete koek te hebben geslikt. Zo af en toe klinken nu geruchten door over grootse plannen van de ingehuurde architecten, maar met medeweten van beide Kamers is de hele operatie in 2016 door de toenmalige minister voor Wonen, Stef Blok, voor volledig geheim verklaard. Het enige gebouwencomplex dat in alle betekenissen van het woord ‘van ons allemaal’ is wordt bouwkundig aangepakt, maar wij mogen niet weten hoe en vooral hoe grondig.
Om het te formuleren in de woorden van Adri Duivesteijn, die er een buitengewoon knap artikel over schreef in NRC Handelsblad1): ‘Duidelijk is dat het ‘sober en doelmatig’ inmiddels aanleiding is voor een Babylonische spraakverwarring waarbij eigenlijk nooit duidelijk wordt wat nu wel of niet de ideeën achter de renovatie zijn, en vooral: van wie eigenlijk? Vreemd, want wij hebben het hier over de meest prestigieuze architectuuropdracht van ons land.’
Geruime tijd behoorde ik tot het ras der naïevelingen die dachten dat de operatie zich grosso modo zou beperken tot zuiver herstel van wat door vochtigheid was aangetast of wat brandgevaarlijk was en het aanbrengen van nieuwe ict- en veiligheidsvoorzieningen. Het Rijksvastgoedbedrijf zou het immers allemaal zelf doen? In dat geval was openbaarheid niet zo belangrijk en was daarbij behorende geheimhouding nog te volgen. Hooguit was de totale radiostilte overdreven.
Het Rijksvastgoedbedrijf blijkt er echter heel eigen opvattingen op na te houden, als het gaat om ‘sober en doelmatig’. Bij stukjes en beetjes is er het een en ander bekend geworden (uitgelekt dus) waaruit blijkt dat het Rijksvastgoedbedrijf veel groter ambities met de gebouwen had en heeft. Dat daarbij ‘sober en doelmatig’ geheel eigendunkelijk wordt gedefinieerd staat vast. Belangrijker is dat aan uiterlijk en innerlijk van het gebouwencomplex grondig vertimmerd wordt, zonder dat de beide Kamers, laat staan de burgers van dit land op de hoogte worden gebracht en de verdiensten ervan kunnen bespreken.
De renovatie van het Binnenhof is aldus een perfecte illustratie van een hedendaags verschijnsel in politiek-ambtelijke relaties: de verantwoordelijkheid is zoek gemaakt, zoals Duivesteijn in zijn artikel heeft laten zien2). De gebruikers – Eerste en Tweede Kamer, Raad van State en Ministerie van Algemene Zaken – zijn formeel huurders; het Rijksvastgoedbedrijf is de eigenaar. Dat valt onder de politieke verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van BZK. Dan is er nog de Rijksbouwmeester die schijnt te hebben geadviseerd de opdrachten aan telkens één architect te geven, maar zonder dat iemand weet hoe hij tot zijn besluit is gekomen. Wie nu echt de geestelijk eigenaar is van het project, niemand die het weet.
In arren moede is nu Alexander Pechtold van stal gehaald om de zaak alsnog uit de impasse te halen als ‘procesbegeleider’. Zijn eerste conclusie: doe zo veel mogelijk in het openbaar en houd alleen geheim wat om veiligheidsredenen echt geheim moet blijven. De terugkeer van het gezond verstand dus. Er is nog redding mogelijk, al zal het meer moeten opleveren dan ‘sober en doelmatig’.
Dit is de eerste van twee columns over de voorgenomen renovatie van het Binnenhofcomplex.
-
1)Adri Duivesteijn, ‘Vernieuwing Binnenhof verdraagt geen geheimhouding’, in: NRC Handelsblad, Opinie en Debat, 13 – 14 juli 2019, O 1 – 2.
-
2)Ik heb daar eerder in deze column op geattendeerd: ‘Zoek gemaakte verantwoordelijkheid’, column parlement.com, 8 december 2017; ‘Verdwenen verantwoordelijkheid’, column parlement.com, 1 februari 2019.
Ietsjes inventiever graag - column 2 augustus 2019
Het ziet ernaar uit dat na jaren van algehele geheimhouding in september meer openbaar wordt over wat het Rijksvastgoedbedrijf in al zijn wijsheid heeft bedacht over de renovatie van het Binnenhofcomplex. Parlementariërs en andere betrokkenen - niet te vergeten de geïnteresseerde burgers – zouden dan over die renovatie kunnen meepraten. Veel architecten houden daar niet van maar er zijn voorbeelden van het tegendeel. Pi de Bruijn, de architect die in de jaren tachtig de Tweede Kamer van een nieuwe vergaderzaal voorzag en de omliggende gebouwen aanpakte bleek zeer goed tot gesprek met de gebruikers in staat 1),
Opheffing van geheimhouding is noodzakelijk, niet alleen om redenen van elementaire democratie – het Binnenhofcomplex is in de ware zin des woords ‘gemeenschapsbezit’ – maar ook omdat het om veel meer gaat dan alleen repareren wat stuk is en technisch moderniseren wat nu eenmaal moet worden vernieuwd. Kennelijk willen de tot nu toe betrokken architecten (en dus het Rijksvastgoedbedrijf?) meer dan alleen zuivere reparatie. Zij zien ook de noodzaak van vernieuwing. Dat mogen zij natuurlijk en zij zijn er ook in beginsel toe geëquipeerd, maar dan mogen wij hopelijk weten wat en waarom.
Het zou de discussie over de noodzakelijke renovatie in elk geval een stuk belangwekkender maken. In de eerste plaats zou de vraag aan de orde moeten komen wat de Raad van State nu nog op het Binnenhof te zoeken heeft. De Raad neemt daar formeel ruimte in beslag die hij nauwelijks gebruikt, behalve de vergaderzaal voor de plenaire Afdeling advisering. Als de Hoge Raad op afstand kan worden gezet, waarom dan niet ook de Raad van State? Eerste en Tweede Kamer kunnen de opengevallen ruimte goed gebruiken.
Een tweede te bespreken kwestie zou de grote Statenpassage zijn, die alle gebouwen tussen Lange Poten en Binnenhof ingenieus en fraai met elkaar verbindt en van het Tweede Kamercomplex, naar het woord van Adri Duivesteijn, ‘een kleine stad’ 2) heeft gemaakt. Die passage was bedoeld als een open straat waardoor mensen konden wandelen van Plein naar Hofweg en zich als het ware konden mengen met de gebruikers. Daar is niets van terechtgekomen: aanvankelijk werd gevreesd voor een warme hangplek voor junks en zwervers; later moest de boel worden gesloten om de veiligheid van de gebruikers te waarborgen. Het parlement heeft immers niet louter vrienden; iets wat vooral Geert Wilders heeft moeten ondervinden.
Het zou dus niet vreemd zijn nog eens goed na te denken over de bestemming en het gebruik van de Statenpassage. Dat kan wijzigingen in de vormgeving met zich meebrengen. Ook als dat leidt tot vernieuwing die niet alleen maar ‘sober en doelmatig’ is, zoals de populistische mantra van de Kamer luidt. Zij zou ietsje inventiever mogen zijn in haar oordeel.
Nog een probleem, belangrijker dan de Statenpassage: de ruimtelijke inrichting van de grote vergaderzaal. Door toevallige omstandigheden heb ik, meer dan eens, op alle relevante plekken mogen optreden: in de voorzittersstoel, aan het spreekgestoelte middenin, achter het katheder van de premier en uiteraard in een zetel in de zaal. Dan ondervind je dat werkelijk geen een meubel op zijn plaats staat. De voorzitter zit ergens opzij in plaats van in het midden en boven alle andere deelnemers. Leden staan in het centrum en spreken het parlement toe in plaats van ermee te discussiëren. Leden in de zaal moeten naar iedere spreker opzien: niet alleen, zoals het hoort, naar de voorzitter maar ook naar hun collegae en, nog erger, naar de aan het woord zijnde minister of staatssecretaris. Alsof die hoger staat in rang dan het Kamerlid, terwijl het omgekeerde het geval is.
Een minister die aan het woord is, kan gemakkelijk de blik van de voorzitter ontwijken, tenzij die luidruchtig ingrijpt. Het meubilair zet beiden namelijk naast in plaats van tegenover elkaar. De inrichting is trouwens heel slecht voor interrupties. Voor het oog van de minister staat een Kamerlid beneden ergens een beetje te sputteren; weinig indrukwekkend.
De renovatie kan dienen om aan die inrichting iets te doen. Elk parlement heeft zijn historische pikorde, maar die moet ook zichtbaar worden gemaakt, voor deelnemers en voor toeschouwers. Het gaat dus over meer dan ‘sober en doelmatig’; het gaat over de betekenis van symbolen.
Dit is de tweede column in een serie van twee over de voorgenomen renovatie van het Binnenhofcomplex.
-
1)Diederik Smit, Het belang van het Binnenhof. Twee eeuwen Haagse politiek, huisvesting en herinnering, Amsterdam: Prometheus – Bert Bakker, 2015, 246 – 247.
-
2)Adri Duivesteijn, ‘Vernieuwing Binnenhof verdraagt geen geheimhouding’, in: NRC Handelsblad, Opinie en Debat, 13 – 14 juli 2019, O 2.
Prof. dr. J.Th.J. van den Berg is als fellow verbonden aan het Montesquieu Instituut. Hij is emeritus hoogleraar 'Het parlementaire stelsel: rechtsnormen en machtsverhoudingen' aan de Universiteit Maastricht.