N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
In de beperking toont zich de meester
Het zou goed zijn als de Staatscommissie parlementair stelsel in het eindrapport zou beginnen met te constateren dat een aantal constitutionele basisbeginselen fier overeind staan. Ten eerste is dat de evenredige vertegenwoordiging en daarmee samenhangende pluriformiteit, ten tweede het tweekamerstelsel en ten derde het principe van vertegenwoordigers die namens de kiezers belangrijke besluiten nemen.
Dat betekent niet dat alles aan het stelsel goed is en dat er geen verbeteringen mogelijk zijn, maar beperking is wijsheid. Overigens niet het minst omdat de kans op succes bij grote ingrepen niet hoog moet worden ingeschat.
Overweging bij die beperking zou zeker moeten zijn, dat een als verbetering bedoelde wijziging heel goed op een ander punt weer tot verslechteringen kan leiden. Door de verkiezing van de formateur kan bijvoorbeeld de indruk worden gewekt dat die persoon altijd in staat zal zijn een coalitie te smeden, maar dat zal gezien ons meerpartijenstelsel nooit zeker zijn.
Wie meent dat dwingend betere regionale spreiding bij de kandidaatstelling moet worden bevorderd, zal zich rekenschap moeten geven op de nadelen die dit kan opleveren. Zo zou het de door partijen voorgestane verhouding man/vrouw kunnen verstoren of de spreiding van jong en oud. Het volstrekt loslaten van de voorkeursdrempel verzwakt partijen, vergroot de kans op sterk persoonsgerichte campagnes en heeft het risico van verdere versplintering.
De Staatscommissie komt hopelijk wel met voorstellen om de procedure voor grondwetsherziening te stroomlijnen. De gang van zaken rond het voorstel-Halsema heeft nog eens aangetoond hoe dringend betere regels op dat punt nodig zijn. Ten minste moet worden geregeld hoe en wanneer de behandeling van de tweede lezing moet worden afgerond.
Verder heeft de Commissie hopelijk serieus nagedacht over de onwenselijkheid van de vermenging van de Statenverkiezingen met de landelijke politiek, waarbij 'terughoudende' Eerste Kamerkandidaten zelfs als lijsttrekker aan de strijd deelnemen. Strikte scheiding van de Statenverkiezingen en van de Eertste Kamer, op welke wijze dan ook, is wenselijk. Terugkeer naar het stelsel van vóór 1983 is lastig, maar een variant daarop zou moeten worden onderzocht.
Uiteraard zijn nieuwe vormen van burgerparticipatie wenselijk, maar de gedachte dat daarmee de rol van politieke partijen kan worden overgenomen, is wat al te simpel. Ook als die burgerparticipatie wordt bevorderd, is het waarschijnlijk dat 'de usual suspects' daarin actief zullen zijn: mensen die ook nu al bovengemiddeld belangstelling hebben. Decentralisatie biedt overigens al goede mogelijkheden om participatie te bevorderen.
Reglementering van partijen, waardoor leden enige waarborgen hebben voor democratische betrokkenheid, is wenselijk. Het kan toch niet zo zijn dat ondemocratische spelers worden toegelaten tot 'de democratie'. Ik geef toe dat de PVV als ondemocratische partij vooralsnog zal moeten worden gedoogd, omdat zij nu eenmaal al is toegelaten.
Praktische (en dus haalbare) verbeteringen zijn wel welkom: zoals versterking van burgerschapsvorming, betere ondersteuning van het parlementaire werk en steun aan betrouwbare, objectieve berichtgeving en aan monitoring van het parlementaire werk. Democratie mag ook best wel wat kosten.