N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
‘Bedriegt niet alles, dan is het gevaar voor oorlog voorbij.’
Minister Ruijs de Beerenbrouck: ‘Bedriegt niet alles, dan is het gevaar voor oorlog voorbij. Onze vaders, zonen en broeders, die ruim vier jaren lang onze grenzen hebben bewaakt en den afmattenden arbeid hebben verricht om steeds gereed te zijn ten einde onze erve te verdedigen, kunnen [..] naar onze haardsteden wederkeeren. Zij hebben den dank van het vaderland verdiend’ (Teekenen van instemming.)
Handelingen van de Tweede Kamer, 12 november 1918.
In november 1918 was de ineenstorting van het Duitse keizerrijk en de democratische omwenteling in Duitsland voor Troelstra, leider van de Nederlandse sociaaldemocraten, reden om ook in ons land aan te sporen tot een omwenteling. Dat deed hij in het parlement, zonder echt door zijn eigen partij te worden gedekt. De gebeurtenissen in 1918 komen uitvoerig aan de orde in: J.Th.J. van den Berg en J.J. Vis, De eerste honderdvijftig jaar. Parlementaire Geschiedenis van Nederland 1796-1946.
Fragment
De Duitse gebeurtenissen maakten vooral de havenbaronnen en zelfs burgemeester Zimmerman van Rotterdam zo nerveus dat zij aan sociaaldemocratische vakbondsleiders allerlei aanbiedingen kwamen doen, al was het maar om Duitse toestanden te vermijden. Dat was de kwestie die zondag 10 november op tafel lag tijdens een vergadering van de partijtop met de Rotterdamse vakbondsleiders bij Troelstra thuis in Scheveningen.
Er zat een zeer principiële kant aan het vraagstuk, dat de partij al veel langer verdeeld hield maar dat tot dan toe geen actuele betekenis had. Moest men de bourgeoisie onverkort als klassenvijand blijven bestrijden of moest men zich richten op een of andere vorm van samenwerking met de burgerlijke politiek?
Men kwam er in Scheveningen niet uit en besloot tot een vergadering de volgende dag in Rotterdam waar het vakbondskader bij moest zijn. Op die bijeenkomst waren vooral de nvv’ers, zoals J. Oudegeest maar ook J. Albarda en Vliegen uiterst sceptisch; er was niets wat erop wees dat de arbeidersmassa ook maar één moment serieus dacht aan het vormen van arbeidersen soldatenraden, zoals in Duitsland en anderhalf jaar daarvoor in Rusland.
De massa’s zouden niet in beweging komen. J.H. Schaper schreef later in zijn dagboek dat hij bij aankomst die avond niets van een revolutionaire stemming in de massa bespeurde. ‘Ik zag wel soldaten in de zondagavond drukte, maar de ene wandelde met zijn vrouw achter een kinderwagen, anderen stonden in de rij van een bioscoop, weer anderen flaneerden rustig langs de straat’.
Eigenlijk alleen Troelstra, A.W. Heijkoop en G.W. Sannes waren door de revolutionaire koorts bevangen. Maar de basis voor hun verwachtingen was flinterdun. Er werd oeverloos heen en weer gepraat maar tot een duidelijk besluit kwam het niet. Wel werd tot een manifest besloten dat aan een demonstratief congres van sdap en nvv op 16 en 17 november in Rotterdam zou worden gehouden.
Revolutionair was dat manifest allerminst, want het handelde over traditionele punten zoals socialisatie van belangrijke bedrijven, verbetering van arbeidsvoorwaarden, demobilisatie, staatspensioen en bestrijding van de woningnood. De enige punten van staatkundige betekenis waren eisen inzake directe invoering van het vrouwenkiesrecht en afschaffing van de Eerste Kamer. De sceptici hadden na afloop de indruk dat een ‘vermoedelijke dolheid’ (Schapers woorden) was voorkomen.
Het tegendeel bleek het geval. Op maandag 11 november, de dag van de wapenstilstand aan het westelijk front, tevens de dag dat de liberale Nieuwe Rotterdamsche Courant overstag ging met een hoofdartikel onder de kop ‘De arbeiderseischen’ en de dag nadat keizer Wilhelm asiel had gevraagd, democratie in riskante tijden gingen op een grote sdap-bijeenkomst in Rotterdam alle remmen los.
Troelstra, zwaar teleurgesteld over het resultaat van de zondagavond en aanvankelijk niet van plan om te spreken, raakte plotseling in vuur en vlam. Tot groot enthousiasme van het talrijke publiek en tot verbijstering van heel wat belangrijke partijgenoten riep hij onomwonden op tot een proletarische revolutie. Hij zette uiteen hoe, net als in Duitsland en de Dubbelmonarchie, het militarisme ook in Nederland met ‘donderend geweld’ in elkaar zakte. Voorts riep hij uit dat de arbeidersklasse in Nederland ‘thans de politieke macht grijpt’, eraan toevoegend dat het komende partijcongres van de sdap een opperste raad van arbeiders en soldaten zou instellen.
Politiek lastiger werd het voor de sdap, toen Troelstra de volgende dag, 12 november, in de Tweede Kamer ongeveer hetzelfde beeld ophing. De publieke tribune was overvol en vrijwel het hele kabinet was aanwezig. De vergadering begon met een uiteenzetting van regeringszijde, door minister Alting von Geusau, over de voortgang van de demobilisatie, waarna premier Ruijs aan het woord kwam om uit te leggen wat de regering bezig was te doen aan de voedselvoorziening. De lange reeks maatregelen, zoals leveranties uit het buitenland en uit de militaire voorraden, zouden echter alleen kunnen slagen als de orde gehandhaafd bleef en gewelddadigheden zouden uitblijven.
Daarna kwam de communist D. Wijnkoop aan het woord, die de avond
tevoren in Amsterdam op een vergadering van het Revolutionair Socialistische Comité het proletariaat had opgeroepen om de banken in beslag te nemen, de volksvertegenwoordiging uit elkaar te jagen en over te gaan tot de ‘Commune van Amsterdam’. Samen met ‘Rode Jet’, de dichteres Henriette Roland Holst, zou hij woensdag inderdaad een poging wagen. Het werd een totale mislukking: de huzaren van de Oranje-Nassaukazerne lieten zich niet met het opgetrommelde proletariaat verbroederen, maar vuurden salvo’s af waardoor één dode en verschillende gewonden vielen.
Na Wijnkoop volgde Troelstra. Hij begon met een felle aanval op de kroon. Wilhelmina’s persoonlijke weigering om mee te werken aan het ontslag van generaal Snijders noemde hij een duidelijk blijk van het heersende militarisme. Het was die mentaliteit die geleid had tot de vreselijke en treurige gebeurtenissen zoals het oproer in de Harskamp. Het was bovendien een uiting van de persoonlijke invloed van de koningin, lijnrecht indruisend tegen de geest van de grote massa.
De ministers hadden het allemaal zijn gang laten gaan en waren slechts bezig geweest met het handhaven van rust en orde. Maar de regering kon nu niet langer op leger en politie vertrouwen. Daarom was de sociaaldemocratie nu gerechtigd om de macht te grijpen en de gerechtvaardigde eisen van de arbeidersklasse te honoreren.
Zoveel was wel duidelijk: volgens Troelstra zou de sdap de macht moeten krijgen via een revolutionair moment, bij voorkeur zonder bloedvergieten zoals in Berlijn was gebeurd maar wel na capitulatie van de burgerlijke partijen; niet uit handen van die partijen.
Zover kwam het niet. Troelstra’s grote woorden bleven die middag als ballonnen in de ijle parlementaire lucht hangen, waaruit zij vervolgens werden weggeschoten door anderen, zoals Treub, die duidelijk maakten dat de revolutie juist wel stil hield bij Zevenaar, omdat Nederland nu eenmaal geen Duitsland was. Bovendien was het veel Kamerleden al snel duidelijk dat Troelstra niet had gesproken namens zijn hele fractie en dat hij zijn fractiegenoten ook niet tevoren van zijn bijdrage in kennis had gesteld.