De lange weg naar een nieuw decoratiestelsel

maandag 28 april 2025, 13:00, dhr Jasper van der Heide

In 1963 sprak PvdA-Kamerlid Johan Scheps zijn verwachting uit over de tijdslijn van de herziening van het decoratiestelsel: "Als wij het volgend jaar september wat hebben, zal ik tevreden zijn.” De discussie over het decoratiestelsel was toen al enkele jaren gaande. Critici vonden dat stand en klasse te veel bepalend waren bij het onderscheiden. Van de hoopvolle tijdslijn van Scheps kwam echter weinig terecht. Pas in 1996 zou er een nieuw decoratiestelsel in werking treden.

Problematiek

Discussie over de wijze van onderscheiden was er al langer (zie bijvoorbeeld ook de lintjesaffaire rond Abraham Kuyper). De concrete aanleiding voor de latere herziening is te vinden in 1960, toen een onderwijzer bij zijn afscheid na 46 jaar een gouden eremedaille van de Orde van Oranje-Nassau weigerde. Een reden gaf hij niet, maar verschillende media gingen ervanuit dat hij teleurgesteld was over de rang. De rang van officier was echter voorbehouden aan schooldirecteuren, de rang ridder voor leraren, en dus de gouden eremedaille voor de onderwijzer.

Het voorbeeld illustreert in hoeverre de decoraties van de Orde van Oranje-Nassau en de Orde van de Nederlandse Leeuw samenhingen met rangen en standen. Maar in de loop van de tijd kregen ook andere ongelijkheden de aandacht. Ambtenaren kregen vaak na bepaalde tijd onderscheidingen, maar ondernemers niet. Wisselen van baan had tevens een negatief effect op de kans om een onderscheiding te krijgen, ook al bleef je maatschappelijk nuttig werk doen. Daarnaast kregen vrouwen en minderheden minder decoraties.

Commissie Houben

Het incident met de onderwijzer was aanleiding voor de Kamer om datzelfde jaar te vragen: “Kan de Regering niet overgaan tot het invoeren van een eenvoudig systeem van onderscheiden, waardoor uitsluitend de — belangrijke — verdienste(n) en niet langer staat, stand, klasse of maatschappelijke rangorde bepalend zijn bij het verlenen van onderscheidingen?” Minister Edzo Toxopeus zegde in zijn beantwoording toe dit te onderzoeken.

Het kabinet-De Quay stelde op 25 februari 1963 een commissie onder leiding van Frans Houben in, die moest adviseren over een herziening. De commissie pleitte in 1965 onder meer voor afschaffing van de toekenning van de eremedailles in goud, zilver of brons, instellen van een aparte “Orde van Verdienste” voor langdurige, karaktervolle plichtsvervulling en instellen van een onafhankelijk Kapittel die de aanvragen moest beoordelen. De commissie had verder willen gaan in de hervormingen, maar moest concluderen dat de tijd daarvoor nog niet rijp was.

Verschillende kabinetten hadden vervolgens de ambitie om op korte termijn alsnog het stelsel te herzien. Telkens werd het echter uitgesteld, omdat het meer tijd vergde dan aanvankelijk verwacht. Kabinetten konden het niet eens worden over voorstellen, en als dat al lukte gaf de Raad van State vaak de kritiek dat er meer werd beloofd dan daadwerkelijk veranderd. Daarnaast was het vaak niet een van de prioriteiten van ministers, zo gaf W.F. De Gaay Fortman aan in 1975.

Het uitblijven ervan leidde tot de vraag in datzelfde jaar van Jan Nagel (PvdA) of “bij de komende lintjesregen ook [aan] die ambtenaren [gedacht worden] die nu reeds twaalf jaren getrouw arbeiden aan een herziening van het decoratiestelsel?”1)

Overigens deed koningin Juliana voor ‘haar’ Huisorde van Oranje wat het kabinet niet lukte voor de twee orden. In 1969 maakte zij de maatschappelijke stand niet meer relevant voor de hoogte van de decoratie. Iedereen begon onderaan (iets wat de commissie Houben wilde, maar waarvan zij afzag omdat de tijd niet rijp was). Ondanks zorgen dat dit tot negatieve reacties zou leiden bij ontvangers, werd dit voor zover bekend positief ontvangen.

Commissie Portheine

De Tweede Kamer bleef druk zetten op het kabinet. Na de zoveelste vraag besloot minister Ed van Thijn in 1982 een nieuwe adviescommissie in te stellen over het onderwerp, eerst onder leiding van Jan de Koning en later Frits Portheine (beiden VVD). De adviescommissie kwam in juni 1984 met een kant-en-klaar wetsvoorstel. Op basis van dat advies kwam het kabinet-Lubbers I op 17 mei 1985 tot een principebesluit en in oktober 1985 verscheen een conceptwetsvoorstel.

In het voorstel van minister Koos Rietkerk werden de eremedailles (brons, zilver en goud) en de onderscheidingen van Grootofficier en Grootkruis verbonden aan de orde van Oranje-Nassau afgeschaft. De commissie stelde voor een Juliana-orde in te stellen voor langdurige, loyale en voorbeeldige plichtsvervulling, maar dat werd in het voorstel van het kabinet vervangen door een “lidmaatschap in de Orde van Nassau”. Een beperkte raad moest zorgen voor een goede verdeling van onderscheidingen over verschillende bevolkingsgroepen, grotendeels ter vervanging van de Kanselarij der Nederlandse orden. Het primaat van het aanvragen kwam te liggen bij de burgemeester waar de persoon woont, in plaats van de minister.

Wetsbehandeling

In maart 1986 bracht de Raad van State advies uit, maar door wisselingen van ministers van BZK in korte tijd (De Korte, Van Dijk, De Koning) bleef het liggen. In augustus 1988 zond het kabinet eindelijk het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer. Voortvarend werd het toen evenmin opgepakt. Het duurde tot medio 1993 voordat de twee sets aan vragen van de Tweede Kamer gesteld en beantwoord waren.

Tijdens het debat in september 1993 met minister Ien Dales was de Tweede Kamer op hoofdlijnen het er unaniem over eens dat de voorgestelde vernieuwing er moest komen. De Kamer steunde ook het voorstel om wel vast te houden aan automatische toekenning van lintjes aan lang zittende politici, om zo partijdigheid te voorkomen (later zouden PvdA en D66 afschaffing daarvan alsnog voorstellen, maar zonder succes). Met algemene stemmen werd het wetsvoorstel in de Tweede Kamer aangenomen en in de Eerste Kamer zonder stemming. De eer was aan de tijdelijk teruggekomen minister Van Thijn om de wet te ondertekenen in 1994.

Conclusie

In 1999 concludeerde het kabinet op basis van een evaluatie van het Kapittel dat na "de nodige aanloopproblemen” het herziene stelsel meer draagvlak had gekregen. De herziening droeg bij aan de doelen; zo ontvingen een groeiend aantal vrouwen en minderheden lintjes (hoewel het kabinet erkende dat inspanning vereist bleef om verder te laten groeien).

Het Kapittel deed een aantal aanbevelingen, waaronder het onderbrengen van de lintjes bij één ministerie. Het kabinet wees dit echter af: “Om het draagvlak voor het stelsel breed te houden, is het zeer gewenst dat iedere minister verantwoordelijk blijft voor de uiteindelijke voordracht tot decoratie op haar of zijn aandachtsvelden.”

Het Kapittel zag geen toen geen aanleiding voor een nieuwe herziening van het stelsel. Maar mocht deze er ooit komen, laten we dan hopen dat het niet zó lang duurt.

 

  • 1) 
    Overigens kregen ambtenaren – maar wel andere groepen – na twaalf jaar (nog) niet automatische een lintje.

Deze bijdrage stond in