Het asielbeleid van de jaren tachtig

maandag 24 februari 2025, 13:00

Het asielbeleid van PVV-minister Marjolein Faber staat weer volop in de belangstelling. Na de mislukte poging van het staatsnoodrecht, nam de ministerraad in december enkele wetsvoorstellen aan die asielmigratie verder aan banden moet leggen, waaronder een ‘Asielnood­maatregelenwet’ en de invoering van een tweestatusstelstel.

Een kritisch advies van de Raad van State leidt tot nieuwe spanningen in de rechtse coalitie: NSC en VVD houden de mogelijkheid open dat de wetsvoorstellen worden aangepast, terwijl Wilders hier niets van wil weten en met nieuwe verkiezingen dreigt.

Het beperken van asielmigratie vormt een van de belangrijkste pijlers onder het kabinet-Schoof. Historisch gezien is de ploeg van Schoof niet het eerste Nederlandse kabinet met de wens om het aantal asielaanvragen naar beneden te brengen.

In de meer recente geschiedenis gaat dit discussiepunt terug naar de jaren tachtig. De verantwoordelijke bewindspersoon was toen Virginie Korte-Van Hemel (CDA), een Bussumse advocaat die in de eerste twee kabinetten-Lubbers als staatssecretaris van Justitie verantwoordelijk was voor vreemdelingenzaken.

Zij poogde een ontmoedigingsbeleid te voeren voor iedereen die zich in Nederland hoopte te vestigen. Niet voor niets noemde zij zich in een interview eens ‘de best betaalde portier van Nederland’.

Waar Korte-Van Hemel zich aanvankelijk richtte op het tegengaan van de komst van buitenlandse huwelijkspartners, verplaatste haar focus zich vanaf 1985 steeds meer naar asielmigratie.

Korte-van Hemel had tijdens haar periode als staatssecretaris namelijk daadwerkelijk te maken met jaarlijks flink oplopende aantallen asielzoekers: in 1981 meldden zich nog ongeveer 900 asielzoekers, in 1989 ging het om bijna 14.000 mensen.

Deze stijging leidde tot hoofdbrekens in het kabinet. Aangezien de opvang steeds meer op de begroting van de bezuinigingskabinetten drukte, moest de komst van nieuwe asielzoekers zoveel mogelijk worden ontmoedigd.

Een deel van de oplossing werd gezocht in het versoberen van de opvang, het beleidsterrein van Welzijnsminister Elco Brinkman (CDA). Eerst gold dit alleen voor Tamil-vluchtelingen uit Sri Lanka – rond 1985 veruit de grootste groep asielzoekers – en vervolgens voor álle asielzoekers.

Een ambtenaar lichtte de Tamilregeling toe in de pers: ‘De filosofie is: indammen. (…) Voor de twintig gulden in de week die zij nu krijgen, komen ze de grens niet meer over, want dat krijgen ze in Duitsland ook.’

Daarnaast zette met name het tweede kabinet-Lubbers in op het voeren van een strenger toelatingsbeleid, de verantwoordelijkheid van Korte-van Hemel. Toen in de eerste drie maanden van 1987 al bijna net zoveel asielaanvragen waren gedaan als in het hele voorgaande jaar, besloot het kabinet dat ingrijpen noodzakelijk was.

In de ministerraad meende premier Lubbers dat ingrijpen noodzakelijk was: “Nederland wordt nu ook overspoeld met mensen die geen vluchteling zijn in de zin van het [vluchtelingenverdrag], hetgeen ten koste gaat van bonafide mensen in nood. De grens van de opvangbereidheid, maar vooral ook van de opnamecapaciteit van gemeentebesturen en de Nederlandse bevolking dreigt te worden overschreden.”

Het was nodig het ‘kaf’ van het ‘koren’ te scheiden, zei premier Lubbers naderhand tegen de pers. Asielzoekers waarvan snel bleek dat dat zij ‘ten onrechte’ meenden vluchteling te zijn, moesten versneld kunnen worden uitgezet, net als asielzoekers die al in een eerder land van aankomst de mogelijkheid hadden gehad asiel te vragen.

Staatssecretaris Korte-Van Hemel zocht verschillende keren de randen op van de wet. Zo vergat ze in een Kamerbrief eens te benadrukken dat ‘aan de bestaande rechtswaarborgen’ van asielzoekers niet zou worden getornd.

In 1988 moest de Hoge Raad eraan te pas komen om het kabinet te doordringen van het feit dat het asielopvangcentrum op Schiphol onrechtmatig was, omdat deze te veel het karakter had van een gevangenis. Er was spoedwetgeving voor nodig om de asielopvang op Schiphol geopend te houden. Tegelijkertijd leek de katholieke bewindsvrouw zich het lot van ontheemden daadwerkelijk aan te trekken en pleitte zij op Europees niveau voor de rechten en belangen van asielzoekers.

De maatregelen hadden niet hun beoogde effect: in de jaren negentig nam het aantal asielverzoeken door het einde van de Koude Oorlog en de uitbraak van de oorlog in Joegoslavië alleen maar verder toe. Net als nu leek er voor gevluchte mensen geen direct verband te bestaan tussen de keuze voor een bestemmingsland en het gevoerde asielbeleid aldaar.

Bovendien lukte het Korte-van Hemel niet om haar maatregelen in duurzame wetgeving vast te leggen. De herziening van de Vreemdelingenwet die het kabinet in 1989 naar de Tweede Kamer stuurde, was dusdanig omstreden dat een nieuw CDA-PvdA-kabinet het wetsvoorstel in de ban deed. Het illustreert dat ferme plannen iets anders zijn dan stevige regelgeving.

Of Fabers asielwetten eenzelfde lot beschoren zijn, moet de toekomst uitwijzen, maar de onverzoenlijke houding die Faber en Wilders aannemen ten aanzien van critici buiten én binnen de eigen coalitie belooft vooralsnog weinig goeds.

Fons Meijer is onderzoeker bij het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Radboud Universiteit. Momenteel doet hij onderzoek naar het parlementaire debat over het integratie- en immigratiebeleid van de kabinetten-Lubbers. Tot zijn interessegebieden behoren verder de geschiedenis van de verhouding tussen politiek en media, en van nationalisme en collectieve identiteitsvorming.