Burgemeesters onder vuur

maandag 27 januari 2025, 13:00, Simone Hooijer

Decentrale politieke ambtsdragers hebben in toenemende mate te maken met agressie, intimidatie en bedreigingen, vooral via sociale media. Blijkens de Monitor integriteit en veiligheid 2024 gaat het om bijna de helft van de decentrale ambtsdragers (45%) en zelfs om 70% van de burgemeesters.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft verschillende maatregelen aangekondigd, waaronder de ontwikkeling van een Steunpakket online haat met een overzicht van wat er aan handvatten beschikbaar is voor politieke ambtsdragers, een stappenplan voor ondersteuners en een bijlage voor het gemeentelijke agressieprotocol.

Het lijkt mij verstandig dat dit probleem bij het ministerie op de agenda staat. De Monitor roept nog wel wat vragen op. Zo geeft het onderzoek geen inzicht in de achtergronden van de agressie, intimidatie en bedreiging. Voor het nemen van concrete maatregelen kan het namelijk ook interessant zijn om te weten welke rol de inzet van bevoegdheden van de burgemeester speelt in deze problematiek.

Het bevoegdhedenpakket van burgemeesters is de afgelopen decennia fors uitgebreid. In de eerste plaats met bevoegdheden die gericht zijn op de aanpak van (georganiseerde) criminaliteit, zoals het sluiten van drugspanden (art. 13b Opiumwet, Opw) en het sluiten van woningen na aanslagen of het aantreffen van wapens (art. 174a Gemeentewet, Gemw).

Daarnaast hebben burgemeesters bevoegdheden gekregen waarmee zij buiten het openbare-ordedomein kunnen ingrijpen in het privéleven van burgers. Denk bijvoorbeeld aan de gedragsaanwijzing wegens woonoverlast (art. 151d Gemw) of het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan een (vermoedelijke) pleger van huiselijk geweld (art. 2 Wet tijdelijk huisverbod). Het is niet ondenkbaar dat de inzet van dergelijke bevoegdheden weerstand oproept.

De rol van de inzet van bevoegdheden bij bedreigingen en intimidatie is in 2020 onderzocht. Een eenduidige conclusie bleek echter lastig te trekken. Er zijn veel factoren die tot bedreiging en intimidatie kunnen leiden; de onderzoekers hebben niet een één-op-één verband kunnen vinden met specifieke bevoegdheden.

Het onderzoek kon niet bevestigen (en niet ontkennen) dat het aantal bedreigingen en intimidaties tegen burgemeesters vanuit de georganiseerde criminaliteit is toegenomen omdat burgemeesters meer van hun bevoegdheden gebruikmaken. Wel bleek de toepassing van een aantal bevoegdheden meer dan andere tot bedreiging of intimidatie te hebben geleid. Dat geldt voor de toepassing van de Wet Bibob, het opleggen van een gedragsaanwijzing bij woonoverlast (art. 151d Gemw), het sluiten van drugspanden (art. 13b Opw) en het opleggen van gebieds- en groepsverboden.

Dat beslissingen van burgemeesters tot intimidatie en agressie kunnen leiden, zal voor een deel moeilijk te voorkomen zijn. Niet iedereen zal het altijd eens zijn met de beslissingen die een burgemeester neemt omtrent de handhaving van de openbare orde en bijvoorbeeld het toestaan van demonstraties.

Daar valt vanuit het perspectief van de inzet van bevoegdheden niet veel aan te doen; dat is nu eenmaal zijn/haar taak. Een deel van de bevoegdheden die blijkens het onderzoek uit 2020 relatief meer agressie en intimidatie hebben teweeggebracht, sluit echter niet of moeilijk aan bij de ‘klassieke’ openbare-ordetaak van de burgemeester in art. 172 lid 1 Gemw.

De sluitingsbevoegdheid voor drugspanden is geen openbare-ordebevoegdheid, maar is gericht op het aanpakken van overtredingen van de Opiumwet. Het is voor de toepassing daarvan niet vereist dat deze overtreding tevens een verstoring van de openbare orde oplevert. Voor de gedragsaanwijzingsbevoegdheid bij woonoverlast (art. 151d Gemw) geldt iets vergelijkbaars. Het gaat hier om het aanpakken van burenconflicten, waarbij niet relevant is of deze conflicten tevens een verstoring van de openbare orde opleveren.

Dat de burgemeester hiermee een rol heeft gekregen op een terrein waar hij/zij niet over een wettelijke taak beschikt, is op zichzelf al ongelukkig. Als de toepassing van deze bevoegdheden daarnaast bovengemiddeld vaak een risico op agressie, intimidatie of bedreiging teweeg zou brengen, is er des te meer aanleiding om kritisch te bezien of deze bevoegdheden bij de burgemeester als publiek bekende ambtsdrager op de juiste plaats zijn belegd.

Intimidatie van burgemeesters via sociale media is niet enkel afkomstig van burgers die boos zijn over een beslissing die de burgemeester jegens hen heeft genomen. Online haat is een breder maatschappelijk probleem. Het lijkt mij goed dat de minister daar aandacht voor heeft. Daarbij past nog een laatste kanttekening.

Ook politici maken zich met enige regelmaat schuldig aan haatuitingen jegens burgemeesters, met name de leider van de grootste coalitiepartij (Wilders). In oktober twitterde hij naar aanleiding van de betoging tijdens de herdenking van het geweld van 7 oktober 2023 in Israël: “Het land uit met dat tuig. En Halsema mag mee.” Daar voegde hij een dag later aan toe dat Halsema ongeschikt zou zijn voor haar functie en zou moeten aftreden.

Eerder, in maart 2024 (voor het aantreden van dit kabinet), had hij geschreven dat het toestaan van een betoging bij de opening van het Nationaal Holocaustmuseum een ‘politieke actie’ was van de ‘extreemlinkse’ burgemeester van Amsterdam.

Na het geweld in Amsterdam rondom de wedstrijd Ajax-Maccabi Tel Aviv diende hij in de Tweede Kamer een motie in voor het ontslag van Halsema.

Waar demissionair minister-president Rutte in maart 2024 benadrukte dat burgemeesters geen politiek bedrijven bij het handhaven van de openbare orde, bleef het vanuit het nieuwe kabinet opvallend stil. Schoof wilde niet reageren op tweets en merkte slechts op dat hij en het kabinet burgemeesters steunen, ook Halsema. Hij wilde geen afstand nemen van het bericht van Wilders.

Een stevige reactie was mijns inziens wel op zijn plaats geweest. De leider van de grootste partij in de coalitie draagt een verantwoordelijkheid voor het respecteren van de legitimiteit van rechtsstatelijke instituties. Daarbij past niet dat hij stelselmatig voor eigen politiek gewin tracht de legitimiteit van burgemeesters te ondergraven en hen zelfs het land uit wenst. Hij wekt ten onrechte de indruk dat beslissingen van burgemeesters omtrent demonstraties politieke keuzes betreffen.

Dat zal het risico op meer online haat en intimidatie in deze context in ieder geval niet doen afnemen. Aandacht voor het aanpakken van online haat is nodig, maar het is tegelijkertijd ook van belang dat politici zich realiseren dat zij op dit gebied een voorbeeldfunctie vervullen en dat zij elkaar erop aanspreken wanneer één van hen deze voorbeeldfunctie op stelselmatige wijze veronachtzaamt.

Simone Hooijer is promovenda bij de vaksectie Staatsrecht en het Onderzoekscentrum voor Staat en Recht van de Radboud Universiteit.

Deze bijdrage stond in