N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Zonder instituut geen data, zonder data geen analyse
Sinds het PDC (lange tijd voluit: Parlementair Documentatiecentrum) in 1974 als wetenschappelijk instituut werd opgericht, hebben honderden onderzoekers, journalisten en burgers gebruik kunnen maken van de daar verzamelde data. Het nut van het instituut en van de data staan niet ter discussie. Toch is het de vraag of 'de samenleving' wil (blijven) meebetalen en of die dataverzameling in de toekomst wel verzekerd kan blijven.
De waarde zit bovendien niet louter in de dataverzameling, maar in de 'duiding' van gegevens. Dat gebeurt door het inzichtelijk maken van (parlementaire) processen en van achtergronden van Kamerleden, en door het in context plaatsen van gegevens. In mijn oratie gaf ik enkele voorbeelden van factoren die bij interpretatie van parlementaire data over met name wetgeving een rol spelen. Het volstaat niet om louter te 'tellen'.
PDC, tegenwoordig onderdeel van het Montesquieu Instituut, verzamelt, ordent en ontsluit gegevens over de parlementaire activiteiten en over 'de spelers' (Kamerleden en bewindslieden). Daarmee zorgt het dat data bijna 'panklaar' beschikbaar komt voor onderzoek en analyse. Recentelijk profiteerde de Staatscommissie parlementair stelsel daar volop van.
Met name bij biografische gegevens doet zich de merkwaardige paradox voor dat de eenvoudige toegang tot gegevens voor burgers juist tot een steeds grotere terughoudendheid bij politici lijkt te leiden (hoewel het ook nonchalance kan zijn). De eenvoudige, periodieke verschijnende boekjes 'Parlement en Kiezer' waren lange tijd in zekere zin toereikender dan wat veel Kamerleden tegenwoordig zelf aan gegevens beschikbaar stellen.
Voor de huidige Tweede Kamerleden geldt bijvoorbeeld dat nagenoeg de helft geen biografische gegevens op de Tweede Kamersite heeft gepubliceerd. Veelal wordt volstaan met het tekstje dat al bij de kandidaatstelling is aangeleverd. De Eerste Kamerleden doen het, met uitzondering van de leden van FVD, gelukkig beter. Maar vraag niet: 'met welke onderwerpen houdt u zich als Kamerlid vooral bezig?', want dan moet er echt gespeurd gaan worden.
De verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van gegevens ligt geheel bij de leden zelf en velen hebben - ondanks bijvoorbeeld de lange, rustige formatieperiode - niet de moeite genomen kiezers echt goed over henzelf te informeren. Het is uiterst curieus dat velen die ons in het parlement vertegenwoordigen zo weinig moeite doen om zichzelf even 'voor te stellen', bijvoorbeeld met gegevens over opleiding en loopbaan.
Het was/is dus goed dat PDC dat wel doet en desnoods zelf de gegevens uit diverse bronnen bij elkaar sprokkelt, want anders had bijvoorbeeld de Staatscommissie een probleem gehad. Wie wetenschappelijke analyses wil uitvoeren over zaken als regionale spreiding, opleidingsniveau en ervaring, heeft wel een goede, volledige dataset nodig.
Het bijeenbrengen van deze gegevens lijkt misschien soms een gegeven, maar er lijkt tevens juist daardoor nauwelijks besef te zijn van de inspanningen die dat vergt. Parlement, journalisten, wetenschappers, universiteiten etc. beschikken graag over de gegevens, maar geven vaak niet thuis als door de leverancier om een redelijke vergoeding wordt gevraagd.
Het is goed - zeg ik zo objectief mogelijk - dat er een PDC is, maar vanzelfsprekend is het niet. Hopelijk realiseren al diegenen die profiteren van de bijeengebrachte data zich dat.
Bert van den Braak is hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit Maastricht en onderzoeker bij het Parlementair Documentatiecentrum.
Op vrijdag 25 oktober 2019 hield Bert van den Braak in Maastricht zijn oratie als bijzonder hoogleraar parlementaire geschiedenis en parlementair stelsel. De titel van de oratie is: 'Is meten weten? Over interpretatie van parlementaire data.'
Daarnaast verscheen een door Elsevier uitgegeven bundel 'Haagse Bespiegelingen' van zijn op de website parlement.com sinds 2005 gepubliceerde columns.
(de oratie is te horen vanaf 16:40)