N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Wachtgeld of WW?
Op 2 mei jl. heeft het SP-Tweede Kamerlid Van Raak een initiatiefwetsvoorstel aanhangig gemaakt, dat – kort weergegeven – de wachtgeldregeling voor politieke ambtsdragers afschaft (Kamerstukken II 2017/18, 34 943). In plaats daarvan sluit het wetsvoorstel aan bij de reguliere WW-, ZW- en WIA-regelingen. Het voorstel zou een einde moeten maken aan voortdurende discussies over de wachtgeldregeling. Er zijn echter goede argumenten om deze uitzonderingspositie van politieke ambtsdragers in stand te houden.
De wachtgeldregeling in het kort
Waar gaat het hier om? De Algemene Pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) geeft een wachtgeld-, invaliditeits- en pensioenregeling voor allerlei politieke ambtsdragers: ministers en staatssecretarissen, Kamerleden, commissarissen van de Koning en gedeputeerden, burgemeesters en wethouders, en bestuurders van waterschappen. De wet geeft een gedetailleerde regeling van uitkeringen. Politieke ambtsdragers krijgen na hun aftreden een uitkering, maar slechts voor een beperkte periode. In die periode wordt de uitkering stapsgewijs afgebouwd. De voormalige politieke ambtsdragers worden in beginsel geacht weer passende arbeid te vinden (een sollicitatieplicht dus); inkomsten worden in mindering gebracht op de uitkering. Het voert te ver om dit hier per ambtsdrager uit te werken; ik geef de wethouder als voorbeeld. De wachtgelduitkering duurt minimaal zes maanden en maximaal 3 jaar en twee maanden. Een uitzondering geldt voor de wethouder die vijf jaar vóór zijn pensioen aftreedt; hij krijgt dan tot de pensioendatum wachtgeld. De uitkering is in het eerste jaar 80% en daarna 70% van het laatste verdiende loon.
Appa en WW in vergelijking
De duur en de hoogte van de wachtgelduitkering zijn niet exorbitant. In de loop van de jaren is de uitkering telkens wat versoberd. Waarom wil Van Raak dan de Appa-uitkeringen afschaffen? Hij constateert dat deze ruimer zijn dan WW-, ZW- of WIA-uitkeringen en dat dit tot discussie leidt. Zo bedraagt de duur van een WW-uitkering maximaal twee jaar, is de Appa-uitkering in het eerste jaar hoger en geldt de verplichting om ‘alle arbeid’ te aanvaarden niet na zes, maar na negen maanden. Weliswaar kunnen, zo meent Van Raak, politieke ambtsdragers relatief snel hun baan verliezen, maar zij hebben een relatief hoog inkomen, een goede opleiding en een groot netwerk. Van de andere kant hebben veel ‘gewone’ werknemers tegenwoordig een flexbaan met veel onzekerheden. Van Raak trekt de Appa-regeling gelijk aan de eerder genoemde uitkeringen, met dien verstande dat de sollicitatieplicht voor politieke ambtsdragers pas na drie maanden gaat gelden. Voor hen geldt immers geen opzegtermijn, waardoor zij zich in sommige gevallen niet op het ontslag kunnen voorbereiden.
Risico van het vak?
Hoe moeten we deze argumenten waarderen? Met Van Raak kan worden ingestemd dat de Appa-regelingen sober moeten zijn. Het betreft hier gemeenschapsgeld dat niet verkwist mag worden. Niettemin meen ik dat de regeling op dit moment al betrekkelijk sober is. De langere duur van wachtgeld is verdedigbaar. In tegenstelling tot reguliere werknemers genieten politieke ambtsdragers geen ontslagbescherming. Ministers, gedeputeerden en wethouders kunnen van het ene moment op het andere worden ontslagen; voor commissarissen en burgemeesters geldt weliswaar een procedure, maar die helpt hen in de praktijk niet. Politieke ambtsdragers kunnen bovendien, in tegenstelling tot reguliere werknemers, om welke reden dan ook worden ontslagen. Dat maakt het vervullen van een politiek ambt risicovol. Tegelijkertijd zien we dat (in het bijzonder) oud-wethouders (Binnenlands Bestuur 25 mei 2016) en oud-Kamerleden (NRC Handelsblad 15 februari 2016) moeilijk aan een nieuwe baan komen.
Nu zal Van Raak hierop antwoorden dat het voor meer beroepsgroepen moeilijk is om weer aan het werk te komen. Dat is waar, maar er zijn enkele essentiële verschillen. Zo speelt mee dat de vervulling van een politiek ambt niet al te onaantrekkelijk mag worden. Het gaat om essentiële functies van het staatsbestel en het lokale bestuur en daarvoor hebben we gekwalificeerde volksvertegenwoordigers en bestuurders nodig. Daarnaast wordt het vervullen van functies na afloop van een politieke loopbaan steeds meer aan banden gelegd. We vinden het onwenselijk dat de minister van Verkeer na zijn aftreden de topman van KLM wordt of dat een oud-staatssecretaris van Defensie voor een lobbykantoor gaat werken en de belangen van de JSF behartigt. Er geldt inmiddels een lobbyverbod voor oud-ministers (Staatscourant. 18 oktober 2017, 58811), maar er wordt nagedacht over een verdergaande regeling, waarbij oud-bewindspersonen gedurende een bepaalde termijn geen functies in de publieke sector mogen aanvaarden die verband houden met het beleidsterrein van hun ministerschap (Bovend’Eert, Ars Aequi 2018, p. 124-128). Dat maakt het vinden van een nieuwe baan bepaald niet gemakkelijker. Toegegeven, het zijn slechts voorstellen, maar het verder versoberen van de wachtgeldregeling is in dit licht geen logische stap.