Een serieuze rechtsstaat moet uitgangspunt zijn van élke politieke partij

maandag 27 januari 2025, 13:00, mw Annemarie Kok

Inleiding

In deze special getiteld ‘Weerbaarheid. De staat van de rechtsstaat’ plaatsen we ook graag het onderstaande opiniestuk van onze fellow Annemarie Kok dat eerder deze maand al verscheen in NRC. Hierin wordt betoogd dat een beter functionerende rechtsstaat ‘begint bij betere politieke partijen en hun (toekomstige) leden en kiezers’.

In dit verband legt Kok onder meer uit waarom de hernieuwde aandacht van politieke middenpartijen voor ‘eigen’ thema’s en waarden op gespannen voet staat met een ‘serieuze rechtsstaat’. Ook vertelt zij iets over haar promotieonderzoek. Onderdeel daarvan is het ontwikkelen van een eigentijds rechtsstaat-concept.

Wat een democratische rechtsstaat inhoudt en van politici en anderen vergt, is volgens haar namelijk niet helder genoeg.

Analyse van Annemarie Kok

Vrijwel alle politieke partijen in het Nederlandse parlement omarmen officieel ‘onze’ democratische rechtsstaat. Je afficheren met deze staatvorm geldt voor politici nog altijd, en zelfs in toenemende mate, als een must. Zo toonde een grote meerderheid van de Tweede Kamer zich in de afgelopen jaren geschokt over de Toeslagenaffaire en het Groningse gaswinningsschandaal.

Ook het curieuze feit dat de huidige coalitiepartijen PVV, VVD, NSC en BBB in 2024 een „gemeenschappelijke basislijn voor het waarborgen van de Grondwet, de grondrechten en de democratische rechtsstaat” ondertekenden, bevestigde de norm dat politici de rechtsstaat van het hoogste belang vinden.

Dat de rechtsstaat nog altijd ‘moet’ is op zichzelf geruststellend. Het betekent echter niet dat politieke partijen zich ook daadwerkelijk laten leiden door het met de rechtsstaat verbonden liberale, sociale en institutionele gedachtegoed. Integendeel.

Van serieuze behartiging van publieke belangen is sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw nog maar gedeeltelijk sprake. Dat komt doordat de Grondwet en de daarachterliggende idealen het vanaf die tijd begonnen af te leggen tegen technocratische, bedrijfsmatige en semi-populistische regeerstijlen.

De negatieve gevolgen hiervan zijn omvangrijk. Zo zagen we onder meer dat het staatsbestel verrommelde, dat er woningnood ontstond, dat natuur en klimaat dramatisch verslechterden, dat aan de randen van Nederland tal van voorzieningen verdwenen, dat de vermogensongelijkheid sterk toenam, dat het belang van Europese samenwerking niet actief werd uitgedragen, dat asielzoekers buiten moesten slapen, dat arbeidsuitbuiting welig kon tieren, dat veel politieke debatten oppervlakkig bleven en dat de Tweede en Eerste Kamer zich onvoldoende om goede wetgeving bekommerden.

Constitutionele flair

Onder dit rechtsstatelijk lakse gesternte konden de LPF, FVD, de BBB, de PVV en ook Nieuw Sociaal Contract, dat zich in 2023 als enige partij profileerde op ‘goed bestuur’, bij uiteenlopende verkiezingen veel zetels winnen. Van het beloofde betere openbaar bestuur brengt NSC tot dusver echter bar weinig terecht.

Extreme uitlatingen van PVV-leider Geert Wilders bleven in de afgelopen maanden keer op keer onbeantwoord. Bovendien zijn diverse opvattingen en keuzes van NSC zelf rechtsstatelijk gezien niet in de haak. Denk alleen al aan haar bereidheid om met de PVV te regeren, op basis van een rechtsstatelijk gezien zeer problematisch programma.

Ooit hadden Nederlandse politici en bestuurders wél constitutionele flair. Na de inwerkingtreding van de Grondwet van 1848 en in de eerste naoorlogse decennia waaide er in ons land bij herhaling een rechtsstatelijke liberaal-sociale geest die grote vooruitgang mogelijk maakte op terreinen als onderwijs, volkshuisvesting, gezondheidszorg, emancipatie, openbaar vervoer, democratisering, sociale zekerheid en internationaal recht. Wij allen profiteren hiervan nog iedere dag.

En nu? Is er ondanks de voortgaande verwaarlozing van de publieke zaak, inmiddels dus onder leiding van het onzalige kabinet-Schoof, niet toch zicht op een beter werkende rechtsstaat?

Sommigen putten op dit punt wellicht hoop uit de ideologische heroriëntatie van de zogeheten middenpartijen, waartoe GroenLinks-PvdA, VVD, D66, CDA en CU worden gerekend. Tamelijk recent zijn die stuk voor stuk tot de slotsom gekomen dat zij weer meer van elkaar moeten verschillen om verloren kiezersgroepen te kunnen terugwinnen.

Gedeelde politieke basis

De Amsterdamse politicoloog Tom van der Meer is een van de pleitbezorgers daarvan. In zijn vorig jaar verschenen boek Waardenloze politiek betoogt hij dat deze partijen zich ten onrechte hadden afgekeerd van een ‘waardenstrijd’, met als gevolg: ondermaatse compromissen en een vlucht van kiezers naar de politieke ‘flanken’ ter rechterzijde.

In een interview met de Volkskrant vertelde Van der Meer in maart 2024 wat hij partijen daarom adviseert: „Ze moeten aan soul-searching doen: waarom bestaan we, wat zijn kerndoelen, wat is onze bredere visie op de samenleving? [...] Rutte werd vanuit de partij op pad gestuurd met economie en veiligheid. Over [zulke] kernwaarden moet je de strijd aangaan.” En: „Daar heb je een tegenhanger voor nodig. Dat is economisch links tegen rechts, PvdA en SP tegen VVD. Op culturele thema’s is het de PVV tegenover GroenLinks en D66.”

Opmerkelijk genoeg blijft de democratische rechtsstaat als gedeelde politieke basis in Van der Meers analyse en aanbevelingen buiten beschouwing. Ook lijkt hij behoorlijk tevreden over de politieke prestaties in de afgelopen decennia, en is hij mild gestemd over het steeds meer richting uiterst rechts opgeschoven electoraat. „We hebben een goed bestuur, integere politici en kiezers die hun werk doen”, aldus de politicoloog.

Het ontbreekt volgens hem uitsluitend aan politiek conflict langs de lijnen van ‘eigen’ onderwerpen en partijgebonden ‘kernwaarden’.

Zoals gezegd staat Tom van der Meer in deze politieke benadering niet alleen. Ook collega-politicologen, parlementair journalisten en opiniepeilers dragen door middel van duidingen en strategische adviezen driftig bij aan het aanjagen van eenkennige partij-identiteiten.

De politieke partijen in kwestie hebben merkbaar naar deze analisten geluisterd. Zo presenteert het CDA zich weer als partij voor gezin en fatsoen (pluspunt: ook voor een ‘democratisch ethos’), heeft de VVD haar economische en ‘law and order’-imago vooralsnog aangevuld met harde standpunten over asielmigratie en vindt Frans Timmermans dat ‘solidariteit’ het ultieme beginsel moet worden van GroenLinks-PvdA.

Vrijheid, gelijkheid en broederschap

Op mij maakt deze manier van denken een achterhaalde indruk. Miskend wordt namelijk dat tegenwoordig élke politieke achterban belang heeft bij nauw met elkaar verweven zaken als een sterke, menswaardige, duurzame economie, vrede en veiligheid, leefbare wijken en uitmuntend onderwijs en onderzoek.

Daarnaast komt uit de Grondwet, internationale verdragen, het EU-recht en vele Nederlandse wetten duidelijk naar voren dat vrijheid, gelijkheid en zorgzaamheid (‘broederschap’) hand in hand behoren te gaan. We moeten er dan ook juist mee stoppen om politieke partijen te associëren met slechts één van deze constitutionele waarden.

De eerdergenoemde technocratisch-bedrijfsmatige regeerstijl, het toelaten van een anti-rechtsstatelijke partij in het landsbestuur en de huidige herbezinning op ‘eigen’ partijpolitieke thema’s en waarden, wijzen naar mijn idee op een dieper probleem: wat een democratische rechtsstaat precies inhoudt en van politici en anderen vergt, is niet helder genoeg.

Deze begripsmatige wazigheid wijt ik in hoge mate aan de wetenschap. Eigentijdse rechtsgeleerden en andere theoretici zijn er tot dusver niet in geslaagd om aan het betreffende concept een invulling te geven die veelzijdig, uitvoerig beargumenteerd, begrijpelijk én aansprekend is.

Er bestaat daarom behoefte aan een nieuwe verwoording van ‘de democratische rechtsstaat’.

Hiertoe onderzoek ik in mijn proefschrift in wording enerzijds theoretische meningsverschillen over wat een rechtsstaat typeert, en anderzijds kenmerken van de rechtsstaat als hedendaagse realiteit.

Daaruit destilleer ik diverse conceptuele elementen waarvan kan worden gezegd dat ze ‘anno heden’ logisch samenhangen.

Op basis van de rechtsstaatopvatting die ik langs deze weg construeer, stel ik vast dat een beter functionerende rechtsstaat begint bij betere politieke partijen en hun (toekomstige) leden en kiezers.

Die betere partijen voldoen idealiter tenminste aan de volgende ‘eisen’. Zij vereenzelvigen zich nadrukkelijk met het eerdergenoemde waarden-drietal ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’. Zij zien alle grote feitelijke vraagstukken met kennis van zaken onder ogen. Zij brengen hun standpunten dienaangaande onder in een brede, degelijk onderbouwde en enthousiasmerende visie. Daarbij vermelden zij ook hoe hun oplossingen voor deelproblemen elkaar onderling versterken.

Champions League

Dergelijke serieuze politieke partijen zouden tevens moeten onderkennen dat in een democratische rechtsstaat de overheid een centrale rol speelt. En dat die overheid van ‘Champions League-kwaliteit’ moet zijn, zoals Caspar van den Berg, een van mijn promotoren en voormalig VVD-senator, in zijn oratie Can the centre hold heeft gezegd. Zo’n krachtige overheid vraagt om een staatsbestel waarbinnen volksvertegenwoordigers, bestuurders, ambtenaren en rechters hun verantwoordelijkheden ernstig nemen. Tegelijk moeten burgers en ondernemers zich terdege bewust zijn van hun medeverantwoordelijkheid voor aangename collectieve leefomstandigheden.

Ook zoeken serieuze rechtsstatelijke politieke partijen creatief naar nieuwe manieren om tot hun doordachte en inspirerende opvattingen te komen, wordt het parlement uitgebreid en beter ondersteund, worden nieuwe debatteerwijzen ontwikkeld die tot meer diepgang en scherpte leiden, en lichten politici hun ideeën, dilemma’s en vorderingen regelmatig toe in de klassieke media.

Politieke onenigheid zal zich, kortom, moeten gaan afspelen op een veel hoger inhoudelijk niveau, zowel in de Tweede en Eerste Kamer als in de ministerraad. In die nieuwe politieke werkelijkheid geldt de PVV niet langer als ‘issue-owner’ van migratie, is ‘klimaat’ niet ‘links’, spreken ook de VVD en BBB zich luidop uit tegen wantoestanden in het bedrijfsleven, en ontstaan er op termijn, wie weet, andersoortige politieke samenwerkingsverbanden die goed zijn opgewassen tegen de vele beklemmende situaties die de wereld van nu ons te zien geeft.

Annemarie Kok is promovenda aan de Universiteit Leiden (Instituut Bestuurskunde) en fellow van het Montesquieu Instituut.

Een iets langere versie van dit betoog verscheen op 11 januari 2025 in NRC.

Deze bijdrage stond in