N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Rituelen en regels als stille krachten
Met haar boek 'Macht der gewoonte' over regels en rituelen in de Tweede Kamer voltooit de Nijmeegse parlementair historica Carla Hoetink in tweeërlei opzicht een trilogie. Eerder schreven Jouke Turpijn en Erie Tanja over de parlementaire cultuur in de negentiende eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het boek van Hoetink volgt daar mooi op.
Na het verschijnen van de institutionele geschiedenis van de Tweede Kamer ('In dit Huis') en de integrale parlementaire geschiedenis van de periode 1946-2016 ('Zeventig jaar zoeken naar een compromis) is met 'Macht der gewoonten' bovendien ook de culturele kant van het parlementaire werk terdege beschreven.
Wel zou je kunnen zeggen dat de laatste periode (vanaf 2002) op dat punt nog aanvulling behoeft. Dat Carla Hoetink haar promotieonderzoek omstreeks 1995 laat eindigen, is verklaarbaar. Maar de periode daarna is zeker interessant vanwege vrij spectaculaire ontwikkelingen, zoals het 'lossere' taalgebruik, de dertigledendebatten, het burgerinitiatief en de initiatiefnota's.
In haar boek laat Hoetink allereerst zien hoe krachtig de soms informele parlementaire regels zijn, waardoor iedere nieuwkomer zich spoedig moest voegen naar bestaande gebruiken en procedures. Pogingen om dat te doorbreken, kwamen maar moeizaam van de grond.
Dat betekent niet dat er na 1945 niet veel veranderde in parlementaire werkwijze. De Tweede Kamer streefde ernaar, binnen de verstoringen die de actualiteit vaak veroorzaken, een 'doelmatiger' productiebedrijf te worden. De uitbreiding van overheidstaken, toenemende internationale (Europese) aandacht en eisen van pers en publiek maakten dat onontkoombaar. De al voor 1940 in gang gezette trend om meer te specialiseren, met name door een grotere rol van Kamercommissies, werd krachtig voortgezet.
Het boek geeft een mooi overzicht van de verandering in parlementaire cultuur in drie onderscheiden periodes, waarbij bijvoorbeeld de komst van jongere, hogeropgeleide en professionelere Kamerleden in de jaren zestig en zeventig een belangrijke rol speelde. Nieuwkomers onder de Kamerleden waren na de vrij gezapige jaren vijftig actiever en dat zorgde voor een actievere Kamer. Tabellen over het gebruik van parlementaire rechten laten dat fraai zien.
Behalve aan het reglement van orde (en de wijzigingen die daarin werden aangebracht) en aan in de loop der tijd ontstane gebruiken, is er ook aandacht voor de rol van de Kamervoorzitter en van het Presidium en van de Griffier. De eigen stijl die Kamervoorzitters hadden, was zeker van betekenis.
Leuk, maar in sommige opzichten ook onthutsend, is het hoofdstuk over de huisvesting. Dat gold meer in het bijzonder over de discussie over de plenaire zaal, waarbij pas toen die er was, bleek dat een zaal bepaald van betekenis is voor de wijze waarop debatten worden gevoerd en ervaren.
De spanning tussen enerzijds het uitdragen van politieke tegenstellingen en anderzijds een gezamenlijk zoeken naar compromissen, is voor Kamerleden een gegeven. Ontzuiling, versplintering en toegenomen complexiteit hebben die spanning nog doen toenemen (zeker na 2002).
'Macht der gewoonte' brengt goed in beeld dat een parlement meer is dan alleen een politieke arena, maar dat het zich juist wil en moet richten op resultaten. Procedures en afspraken zijn daarbij onmisbaar, maar - dat laat het boek ook zien - kunnen wel als keurslijf worden ervaren.
Toch blijft het de vraag of we het parlementaire bedrijf in al zijn facetten, en dan met name in de informele circuits, nu echt goed kunnen doorgronden. Regels en rituelen gaat allereerst over 'de zichtbare' Tweede Kamer. Maar hoe het precies achter de schermen gaat, binnen fracties en tussen woordvoerders, en welke veranderingen daar optraden, blijft moeilijk te doorgronden. Ik geef toe dat om daar een beeld van te krijgen een nog diepgaandere studie nodig is.