N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Progressief en conservatief: wie is nu wie?
Veel van de verkiezingen en referenda van het afgelopen jaar hebben aanzienlijke politieke verschuivingen teweeggebracht: het Brexit-referendum, de Amerikaanse presidentsverkiezingen, de Tweede Kamerverkiezingen, de Franse presidents- en parlementsverkiezingen, en de vervroegde verkiezingen in Groot-Brittannië. Die onverwachte uitslagen leiden ook tot een hernieuwde discussie over de meest bruikbare scheidslijnen die we gebruiken om dat partijpolitieke landschap inzichtelijk te maken.
Links en rechts in historisch perspectief
De oudste en meest basale is de links-rechts indeling, waarmee vooral een economische scheidslijn wordt aangeduid. Deze indeling heeft zijn oorsprong in 1789, toen net na de Franse revolutie Franse parlementariërs die vóór het behoud van het ancien regime waren, in de assemblee rechts van het midden zaten, en de revolutionairen links van het midden. Zodoende is politiek-rechts komen te staan voor conservatief (de behoudende, gevestigde elite) en politiek-links voor progressief (degenen die de maatschappelijke orde willen veranderen). Deze indeling werkte een heel lange periode verhelderend: ook in de 19e eeuw hielden conservatieve politici graag de oude sociale orde in stand, en streefden progressieve politici naar verandering: betere leefomstandigheden voor arbeiders, algemeen kiesrecht, meer sociale voorzieningen, beter en publiek gefinancierd onderwijs voor iedereen, etc. Er was dus één scheidslijn in het politieke landschap, die rechts en conservatief scheidde van links en progressief.
In de jaren 1970 drong het tot velen door dat er iets aan het verschuiven was in dat politieke landschap. Naast de economische scheidslijn van links-rechts werd een sociale scheidslijn duidelijk zichtbaar. Hier ging het om de zogeheten postmaterialistische politieke agenda. Die scheidslijn tekende zich af op andere thema's dan de klassieke thema’s als overheidsinterventie en overheidsuitgaven. In plaats daarvan ging het hier om thema's als milieubescherming, burgerrechten, zelfontplooiing, pacifisme en ethische kwesties, tegenover onderwerpen als openbare orde en veiligheid, en de staat als hoeder van moraliteit. Internationaal kreeg de eerste stroming de benaming GAL (green-alternative-liberal) mee en de tweede TAN (traditional-authoritarian-nationalist). In Nederland kreeg GAL echter al snel het stempel progressief (voorheen voorbehouden aan links), en TAN het stempel conservatief (voorheen voorbehouden aan rechts). Daarmee werden de twee dimensies links-rechts en GAL-TAN eigenlijk al meteen platgeslagen tot één. Dat kon toen ook, omdat in Nederland de traditioneel-linkse partijen veelal de GAL-agenda overnamen, en de traditioneel-rechtse partijen de TAN-agenda. In veel andere Europese landen vielen de twee dimensies helemaal niet samen: met name in Midden- en Oost-Europa kwam economisch-links juist veel vaker samen te vallen met TAN en economisch-rechts met GAL.
Voor Nederland kwam met de opmars van Pim Fortuyn een einde aan de ééndimensionaliteit van het politieke landschap: toen bleek dat er ook een politieke agenda kon bestaan die tegelijkertijd voor goede sociale voorzieningen in oude wijken was én voor strenge handhaving van de openbare orde, en die vóór het homohuwelijk was maar zich afzette tegen de traditionele linkse partijen. Bovendien versterkten de kleine rechtse partijen in de jaren 2000 ook hun focus op duurzaamheid, waardoor er ook een niet-linkse groene agenda ontstond. Toen GAL niet meer automatisch links betekende en TAN niet meer automatisch rechts, werden de termen progressief en conservatief als indeling voor het Nederlandse politieke landschap problematisch.
Ongelijke verdeling
De afgelopen jaren wordt er, naast de oude links-rechts scheidslijn en de latere GAL-TAN scheidslijn nog een derde scheidslijn gesignaleerd: de as kosmopolitisch-nationalistisch. Die scheidslijn heeft niet te maken met economische links en rechts, en verschilt ook van GAL-TAN, door de bevolking te verdelen in de winnaars en de verliezers van globalisering. De winnaars varen wel bij vrijhandel, migratie en culturele vermengingen, de verliezers zien hun leefwereld erdoor bedreigd.
Aan de kosmopolitische kant van deze scheidslijn staan burgers en partijen die voorstander zijn van een meer open samenleving. Dat wil zeggen open grenzen, globalisering, maatschappelijke pluriformiteit en een heterogene nationale identiteit. Over het algemeen zijn zij hoger opgeleid en hebben zij een hoger inkomen. Buitenlandse voorbeelden van kosmopolitische leiders zijn Justin Trudeau in Canada en Emmanuel Macron in Frankrijk.
Aan de nationalistische kant staan burgers en partijen die voorstander zijn van een meer gesloten samenleving. Voor hen gaat de globalisering en europeanisering veel te snel, zij zien niets in multiculturalisme en zijn juist voorstander van een homogene nationale cultuur. Migratie, vrijhandel en culturen van buitenaf wijzen zij in beginsel af. Over het algemeen zijn zij lager opgeleid en hebben zijn een lager inkomen. Buitenlandse voorbeelden van nationalistische leiders zijn LePen, Trump, en Orban.
Verdeling Nederlandse partijlandschap
Als we de economische dimensie combineren met de culturele dimensie (kosmopolitisch-nationalistisch), dan zien we een duidelijke ontwikkeling van het partijpolitieke landschap. De figuur laat de samenstelling zien van de Tweede Kamer in de periode 1998-2002 en de huidige. De grootte van de bollen geeft de omvang van de betreffende Kamerfractie aan.
Het Nederlandse partijlandschap 1998-2017. Bron: Bovens et al. 2017.
Het meest opvallende aan deze figuur is de toegenomen fragmentatie (spreiding van kiezers over meerdere kleinere bollen) en polarisatie (grotere afstanden tussen de bollen onderling). Maar daarnaast doet zich de vraag voor: wie is nu progressief en wie is nu conservatief? Met andere woorden: bij welke stromingen ligt de hang naar behoud van de status quo en bij welke stromingen ligt de drang naar verandering? Terwijl gangbare modellen zoals die van het Kieskompas nog spreken van conservatief en progressief, is het inmiddels niet meer zo eenduidig wie er nou veranderingsgezind is op welke thema's, en in welke richting. Voorbeeld: Als verdediger van de waarden en belangen van lageropgeleide werknemers is de SP op veel punten, waaronder open grenzen, behoudend en ligt de veranderingsgezindheid juist bij heel andere partijen. Of je zou het Britse Leave-kamp als een progressieve beweging moeten zijn, door economisch protectionisme en inperking van arbeidsmigratie als veranderingsgezind t.a.v. van de status quo op te vatten, maar die redenering kom je nog niet tegen.
Ideologisch achterhaald
Uit de recente verkiezingen in de VS, Frankrijk, Groot-Brittannië en tot op zekere hoogte Nederland, lijkt een beeld naar voren te komen van een kantelend politieke initiatief: waar historisch de haves behoudend en veranderings-avers (conservatief) was, en de relatieve have-nots het systeem wilden veranderen, zien we nu dat de hoogopgeleiden en mensen met hoge inkomens verandering (stelselaanpassingen, vooruit met vrijhandel en Europese integratie) willen, terwijl de groepen die lageropgeleid zijn en een lager inkomen hebben, juist behoudend en protectionistisch kijken naar in de 20ste eeuw verworven rechten en voorzieningen.
Afgezien van de politieke en maatschappelijke betekenis hiervan, laat het ons ook eens te meer zien dat dat de termen progressief en conservatief niet langer bruikbaar zijn als inhoudelijk politieke labels. Ze geven niet zozeer een inhoudelijk standpunt aan, maar eerder een visie t.a.v. "waar het heen moet", afgezet tegen de status quo van die plek en dat moment. Met het ouderwetse links en rechts, samen met het nieuwerwetse kosmopolitisch-nationalistisch komen we een stuk dichter tot de kern.
M.A.P. Bovens, P. ’t Hart, M.J.W van Twist, C.F. van den Berg, M.A. van der Steen, L.G. Tummers (2017) Openbaar Bestuur: Beleid, organisatie en politiek. Negende editie. Deventer: WoltersKluwer.