Met één stem meer keus

woensdag 23 april 2025, 10:32, analyse van Prof.Dr. Tom van der Meer

Dit is een bijdrage in Policy paper 14 van het Montesquieu Instituut. Lees het gehele paper hier

Al decennia zoeken politici en burgers naar manieren om de band tussen kiezer en gekozene te versterken. Een van de manieren waarop dat kan, is kiezers meer invloed te geven op de personele samenstelling van de Tweede Kamer. Het doet er namelijk toe wie er in de Kamer zit. Daarom is het een probleem dat binnen bijna alle Tweede Kamerfracties de descriptieve vertegenwoordiging op bijvoorbeeld opleiding, beroepsachtergrond en geslacht tekortschiet. Een betere demografische afspiegeling in het parlement leidt tot een betere inhoudelijke vertegenwoordiging van het electoraat, niet alleen in debatten maar ook in beleid. Die tekortschietende descriptieve vertegenwoordiging doet zich bij veel partijen voor, en dan vaak voor dezelfde groepen.

Als we de terugkerende politieke wens om meer invloed van kiezers en een betere descriptieve vertegenwoordiging van de Tweede Kamerwillen vormgeven, zijn er verschillende alternatieven denkbaar. Het ligt voor de hand als eerste te kijken naar politieke partijen. Zij kunnen immers hun kandidatenlijsten diverser maken. Met die oplossingsrichting zijn echter drie problemen. Ten eerste zijn partijen daar nu al niet bijzonder toe bereid of goed in staat: de kandidatenlijsten van de meeste politieke partijen zijn geen afspiegeling naar bijvoorbeeld geslacht, regio of opleidingsniveau. Ten tweede ontstaan forse afstemmingsproblemen tussen politieke partijen, zeker nu, doordat de meeste fracties klein zijn. Als alle partijen toevallig een Drent op een verkiesbare plek hebben staan, draagt dat niet bij aan een betere afspiegeling van de Kamer als geheel. Ten derde is zelfs het paardenmiddel van aan kandidatenlijsten opgelegde quota weinig effectief, omdat die quota op slechts één of twee criteria tegelijk kunnen werken.

Omdat betere descriptieve vertegenwoordiging maar beperkt kan worden bereikt via politieke partijen, wordt als tweede voor het vergroten van de invloed van kiezers op de personele samenstelling van de Kamer al snel ingezet op verandering van het kiesstelsel. Daar zijn een paar aanpassingen denkbaar.

Elders in dit policy paper worden districtenstelsels al besproken. In feite is een districtenstelsel een systeem met quota: er worden op die manier zeker mensen gekozen via de regio’s, kieskringen, of provincies. Die quota worden opgelegd aan kiezers, ook als zij dat (in dit geval regionale) kenmerk niet bijzonder belangrijk vinden. Quota bemoeilijken bovendien de vertegenwoordiging langs andere lijnen, zoals geslacht, opleidingsniveau of politieke stijl. Doordat partijen strategisch kunnen omgaan met kandidaatstellingen per regio, kan het gevolg zelfs zijn dat diezelfde partijen nog meer grip krijgen op de partijlijsten en dat de invloed van de kiezer op de samenstelling van de Tweede Kamer juist afneemt.

Een tweede aanpassing van het kiesstelsel is de verdere verlaging of zelfs afschaffing van de voorkeursdrempel, zodat voorkeurstemmen eerder tot het doorbreken van een kandidatenlijst leiden. Het gevolg zou echter zijn dat partijen zo hun grip op de samenstelling van fracties verliezen. Een (meer) open lijstenstelsel zou een afgewogen fractie met de relevante ervaring en expertise bemoeilijken.

Een derde aanpassing is het stelsel ‘Met één stem meer keus’, dat in 2006 werd voorgesteld door het Burgerforum Kiesstelsel en in 2018 opnieuw door de staatscommissie parlementair stelsel. In 2020 leidde dit tot het – inmiddels aangehouden – wetsvoorstel ‘Met één stem meer keus’. Dat stelsel heeft verschillende voordelen. Het stelsel laat kiezers stemmen op ofwel de lijst als geheel (instemmend met de lijstvolgorde) ofwel een specifieke kandidaat op de lijst. Dat onderscheid sluit aan bij de beleving van veel kiezers die ‘gewoon’ de lijst willen steunen, zonder uitgesproken voorkeur voor een enkele kandidaat. Het systeem heeft enkele voordelen.

Ten eerste zal dit waarschijnlijk leiden tot een samenstelling van het parlement dat een betere afspiegeling vormt van het electoraal en zijn voorkeuren, zo suggereren hypothetische doorrekeningen en studies op basis van het Nationaal Kiezersonderzoek. De voorkeuren van kiezers zouden ongefilterd leiden tot een betere vertegenwoordiging van momenteel ondervertegenwoordigde groepen. Ten tweede blijft die betere afspiegeling niet beperkt tot een enkel afgedwongen, statisch criterium, zoals regio of sekse. Kiezers zelf laten via hun stemgedrag zien welke criteria voor hen zwaarwegend zijn. Het belang van die criteria zal van verkiezing tot verkiezing anders zijn, wat de vertegenwoordiging responsiever maakt. Ten derde vindt dit systeem een balans tussen invloed van kiezers en van partijen. Via de zogeheten lijststem houden partijen grip op een – waarschijnlijk aanzienlijk – deel van de lijstvolgorde. Via de personenstem krijgen kiezers meer invloed op de personele samenstelling.

Kortom, als we de politieke wens volgen om binnen het evenredige kiesstelsel kiezers meer invloed te geven op de personele samenstelling van het parlement, ligt het kiesstelsel ‘Met één stem meer keus’ voor de hand. Het stelsel versterkt de vertegenwoordiging door kiezers te faciliteren maar geen quota op te leggen. Het stelsel zoekt bovendien de balans tussen de invloed van partijen en de invloed van kiezers.

Toch heeft het stelsel een nadeel, dat niet onbesproken mag blijven. Het stelsel kent een paradox: een individuele personenstem – bijvoorbeeld op een man of op iemand uit Flevoland – kan ertoe bijdragen dat marginaal juist een vrouw of iemand uit, bijvoorbeeld, Groningen verkozen wordt. Op individueel niveau is die paradox – de kans dat een voorkeursstem negatief uitpakt – onoplosbaar. Ook als het probleem materieel wellicht niet al te groot is, is het op zijn minst een principieel en symbolisch probleem dat steun voor het stelsel kan ondermijnen. Gegeven het principe dat een kiesstelsel zo eenvoudig en transparant mogelijk moet zijn, zit hierin mijns inziens het grootste risico.