Het huidige evenredigheidsstelsel en zijn voordelen

donderdag 17 april 2025, 9:00, analyse van mw Eva van Vugt

Dit is een bijdrage in Policy paper 14 van het Montesquieu Instituut. Lees het gehele paper hier

De Tweede Kamer wordt sinds 1917 verkozen op grondslag van evenredige vertegenwoordiging. Waarom werd dit kiesstelsel destijds ingevoerd? En waarom zouden we het evenredigheidsstelsel ook ruim een eeuw later moeten blijven koesteren?

Om te snappen waarom in 1917 het evenredigheidsstelsel werd ingevoerd, moeten we terug naar de negentiende eeuw. In 1848 werden er op initiatief van Thorbecke verkiezingen ingevoerd voor de Tweede Kamer. Deze verkiezingen vonden plaats in districten. De kandidaat die een meerderheid van de stemmen kreeg, werd afgevaardigd naar de Tweede Kamer. Stemmen die op andere kandidaten in het district waren uitgebracht, gingen verloren.

De samenstelling van de Tweede Kamer correspondeerde daardoor niet met de samenstelling van de bevolking. Een kwart van de bevolking was bijvoorbeeld katholiek, terwijl maar vijftien procent van de zetels in de Tweede Kamer door katholieken werd bezet.

Voor Thorbecke was deze gebrekkige afspiegeling geen probleem. Tweede Kamerleden vertegenwoordigden niet de afzonderlijke bestanddelen waaruit het volk is opgebouwd. Zij waren er niet om de belangen van de kiezers in hun district te behartigen, maar om het algemeen belang te behartigen. Tweede Kamerleden vertegenwoordigden immers het Nederlandse volk als één geheel en bepaalden naar eigen inzicht waar dat volk het meest bij was gebaat.

De samenleving was destijds georganiseerd langs verschillende zuilen op grond van geloofsovertuiging en maatschappelijke opvattingen. Dankzij de opkomst van partijen en de geleidelijke uitbreiding van het kiesrecht, werden deze zuilen steeds nadrukkelijker gerepresenteerd in de politiek. Hiermee werd iets heel belangrijks zichtbaar, namelijk dat er binnen de samenleving verschillende visies op het algemeen belang naast elkaar bestonden. Aldus groeide de overtuiging dat de Tweede Kamer het algemeen belang alleen kon bepalen als zij daarbij de politieke idealen en maatschappelijke positie van zo veel mogelijk Nederlanders zou betrekken.

Aan de invoering van het evenredigheidsstelsel in 1917, dat gepaard ging met algemeen kiesrecht, lag dus een nieuw vertegenwoordigingsideaal ten grondslag. Om als Tweede Kamer beslissingen te kunnen nemen die in het belang zijn van het gehele Nederlandse volk, was nodig dat zij een zo getrouw mogelijke afspiegeling gaf van de politieke stromingen waarin dat volk zich had verdeeld.

Inmiddels zijn we ruim een eeuw verder; de maatschappij is ontzuild. Waarom zouden we het evenredigheidsstelsel dan toch nog moeten koesteren?

Ten eerste een democratisch argument. Verkiezingen resulteren in ons land in een uiterst representatief parlement: alle politieke stromingen waarin de Nederlandse bevolking zich heeft verdeeld, worden daarin naar relatieve grootte vertegenwoordigd. Daarbij gaat nauwelijks een stem verloren.

Dat motiveert kiezers ook om te gaan stemmen: hun stem kan wel degelijk verschil maken. Het opkomstpercentage bij Tweede Kamerverkiezingen ligt sinds 2000 tegen de 80 procent. Ter vergelijking: het opkomstpercentage in Groot-Brittannië, waar het Lagerhuis wordt gekozen op grond van een meerderheidsstelsel met enkelvoudige districten, lag in 2024 slechts op 60 procent.

Het tweede is een rechtsstatelijk argument. Het evenredigheidsstelsel resulteert in een vertegenwoordiging van minderheden. Zo heeft nog nooit een partij in haar eentje een meerderheid van de zetels weten te behalen. Besluiten worden in de Kamer echter bij meerderheid genomen. Om tot die meerderheid te komen, is het dus nodig dat fracties van verschillende partijen met elkaar samenwerken.

Van die noodzaak tot samenwerking gaat een matigend effect uit. Een evenredigheidsstelsel zal dus niet gauw leiden tot een tirannie van de meerderheid, maar bevordert juist dat minderheden bij de besluitvorming zijn betrokken.

Tot slot bevat een evenredigheidsstelsel een tegengif tegen het populisme. Populisme kenmerkt zich bij uitstek door antipluralisme: populisten vertolken dé eenstemmige wil van hét homogene volk. Wie daar een afwijkende opvatting tegenover zet, vormt voor dat volk een bedreiging of vijand die geëlimineerd moet worden. Het evenredigheidsstelsel heeft de potentie om deze hardnekkige maar valse representative claim te ontkrachten: de standpunten van het populistische Kamerlid zijn niet de standpunten van hét Nederlandse volk over het algemeen belang. De diverse samenstelling van de Tweede Kamer geeft immers duidelijk weer dat daarover een veelheid aan opvattingen bestaat.

Een evenredigheidsstelsel maakt dus zichtbaar dat Nederlanders over veel kwesties verschillend denken. Dankzij het evenredigheidsstelsel wordt de ideologische verscheidenheid van het Nederlandse volk niet alleen weerspiegeld in de Tweede Kamer, maar worden deze stromingen daar ook met elkaar in verbinding gebracht. En daarmee geeft het evenredigheidsstelsel wat mij betreft een belangrijke boodschap af over democratisch samenleven: dat mensen met ideologische verschillen niet elkaars vijanden zijn, maar ergens samen uit kunnen komen.