N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Radiostilte
Achter sommige woorden blijven je ogen onwillekeurig even haken. Dat gebeurt me niet alleen bij abstracte ‘Haagse’ woorden als veiligelanders en koopkrachtplaatjes. Ik heb het ook bij een eenvoudig woord als ‘radiostilte’. Ra-dio-stil-te. Gek woord. Zeker in de context van een kabinetsformatie anno nu. Waarom noemen ze dat geen mediastilte? Dat is gezien het huidige aanbod communicatiemiddelen toch logischer?
Hoe is dit woord dan in het Binnenhof-jargon - Binnenhofbargoens volgens sommigen - terechtgekomen? Tijd voor een klein etymologisch onderzoek. In de Handelingen van de Tweede Kamer komt het woord radiostilte aanvankelijk alleen voor in de letterlijke betekenis, dus de afwezigheid van radiosignalen in de scheep-, lucht- en ruimtevaart. Ook buiten politiek verband viel het bericht in de Provinciale Zeeuwse Courant van 25 maart 1959 over het radiostation WTRB te Ripley, Tennessee.
Dit station had aan James W. Porter, die een gruwelijke hekel had aan rock ’n roll-muziek, voor 14 dollar een kwartier stilte verkocht. De directeur van het radiostation werd vervolgens getrakteerd op een flink aantal protesttelefoontjes en besloot hierop ‘nooit meer radio-stilte te verkopen’.
Pas in de jaren tachtig werd radiostilte een neologisme in de betekenis van een absoluut stilzwijgen tegenover de media. Mogelijk hadden de ontvoerders van biermagnaat Freddie Heineken de primeur. In een briefje, dat zij in november 1983 in de brievenbus van de gemeentepolitie van Den Haag gooiden, vroegen zij om ‘radiostilte met de pers’. Het werd niet direct overgenomen in het parlement.
Het duurde tot 1994 voordat het begrip volledig ingeburgerd raakte in de politieke taal van kabinetsformaties toen informateur Gijs van Aardenne (VVD) bekendmaakte dat de onderhandelaars van PvdA, VVD en D66 een ‘absolute radiostilte’ in acht namen over de inhoud en voortgang van de besprekingen. Volgens Van Aardenne moest dit voorkomen ‘dat iedereen ging meeformeren’. Aan gejoel en gefluit langs de zijlijn hadden de onderhandelaars geen behoefte.
Radiostilte als fenomeen in kabinetsformaties leidt tot ongeduld en geknarsetand bij de buitenstaanders, het botst immers met het belang dat wordt gehecht aan transparantie, een democratische kernwaarde. Om het onderhandelingsproces niet te bemoeilijken wordt verantwoording echter pas achteraf afgelegd. Het geduld van journalisten en niet-onderhandelende partijen wordt op de proef gesteld. Broeden op scherpe vragen aan de informateur en de onderhandelaars lijkt voor nu de enige optie.
Tot dat moment daar is, moeten we het doen met een hoop nietszeggende onzin, die bij gebrek aan beter toch de kranten haalt. Want wie zit er nu te wachten op uitspraken als: ‘We zijn zover dat we kunnen gaan eten’ en ‘We zitten ergens tussen een doorbraak en een impasse’ (CDA-onderhandelaar Bert de Vries, 1986), ‘Ik hoop op snel resultaat, maar zet er geen eierwekker naast’ (na 100 dagen formeren in 1994), ‘We zijn de zaken op een rij aan het zetten’ en ‘We naderen flink’ (onderhandelaars van VVD, CDA en D66, 2003), ‘We hebben een constructief gesprek gehad’ (bij bijna alle formaties), ‘Hij eet ontzettend veel snoep’ (Samsom over Rutte, 2012) en ‘we hebben ook gelachen en er was een haard’ (Plasterk over de gesprekken in De Zwaluwenberg, 2024).
Anne Bos is onderzoeker bij het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis