Voorbij de versplintering

vrijdag 15 september 2023, 15:30, column van Prof.Dr. Bert van den Braak

Als alle in een samenleving aanwezige belangen en stromingen in het parlement vertegenwoordigd zouden zijn, dan waren er vast meer dan vijftig fracties. Jongeren, ouderen, vrouwen, minderheden, regio's, maatschappelijke sectoren (landbouw, midden- en kleinbedrijf, industrie), maar ook politiek-maatschappelijke en geestelijke stromingen (liberalen, sociaaldemocraten, links-socialisten, christendemocraten, sociaal-liberalen), orthodoxe christenen, moslims, antiglobalisten, pleitbezorgers van dierenwelzijn en klimaatmaatregelen en van diversiteit: ze hebben allemaal reden om in het parlement vertegenwoordigd te willen zijn.

Het stelsel van evenredige vertegenwoordiging met een lage kiesdrempel biedt daartoe ook volop mogelijkheden. Er is geen land waar 'nieuwkomers' relatief zo makkelijk tot de volksvertegenwoordiging kunnen doordringen. Dat geldt zelfs voor een beweging rond één persoon, denk aan Pim Fortuyn, en binnenkort - ongetwijfeld - Pieter Omtzigt.

De Tweede Kamer heeft daardoor een keur aan partijen en groepen, waaronder eenlingen, in haar midden gehad. Dat begon al in 1918, toen de drempel overigens nog lager was dan tegenwoordig. Er kwamen toen 'vertegenwoordigers' van middenstanders, boeren, onderofficieren en artiesten in de Tweede Kamer. Bij veel van die eenlingen of specifieke belangenvertegenwoordigers was sprake van een kort en meestal nogal onopvallend parlementair 'bestaan'. Dat gold in de naoorlogse periode bijvoorbeeld voor de Nederlandse Middenstandspartij (1971-1972) - die direct uiteenviel -, voor de RKPN (1972-1977), voor Unie 55+ (1994-1998) en voor Leefbaar Nederland (2002-2003).

Je kunt je afvragen waarom er perioden (1959-1963, 1986-1989, 1998-2002) waren waarin kiezers zich door acht of negen fracties net zo goed (of misschien wel beter) vertegenwoordigd achtten dan door het huidige aantal van rond de twintig. Een eerste verklaring is het grotere individualisme, waarbij het persoonlijke belang en de persoonlijke opvatting belangrijker is geworden dan gedeelde waarden. Kiezers die zich als consument gedragen, zijn sneller geneigd te gaan 'shoppen' bij meerdere partijen. Als een partij 'tegenvalt' (beloften niet kan nakomen, te veel compromissen sluit) wordt makkelijk uitgeweken naar een andere, soms nieuwe partij of groepering. Dat zien we dan ook terug in de steeds grotere fluctuaties in kiezersvoorkeuren, waarbij enorme winst soms wordt gevolgd door sterk verlies.

Bij het beeld van dat kiezersgedrag past ook een zekere afrekencultuur. Een fout, één verkeerde of ongelukkige uitspraak of het vertrek van een politicus, kan daarbij direct gevolgen hebben voor het kiezersgedrag. Nu gaan verkiezingen uiteraard niet alleen over 'programma', maar ook over het vage begrip 'vertrouwen' en in die zin is dat een begrijpelijk verschijnsel. De sterke wisseling in (kiezers)gedrag en de komst en neergang van partijen leiden echter tot het tegendeel van wat veel kiezers willen: een zekere koersvastheid en resultaten.

De tijd van verzuiling ligt ver achter ons. Die kenmerkte zich niet alleen door strikte geestelijke en politieke scheidingen in de samenleving, maar ook door het verenigen van uiteenlopende belangen binnen de afzonderlijke zuilen. Dat was nog het meest het geval bij de christendemocraten, waarvan de Kamerfracties een conglomeraat waren van belangen, regio's en, bij de protestanten, kerkelijke denominaties. Maar ook de PvdA kende werkgemeenschappen van katholieken en protestanten en bood ruimte aan atoompacifisten (tegenstanders van kernbewapening). De grap dat de VVD geen vleugels, maar slechts 'vlerken' kende, deed niet geheel recht aan de praktijk; Van Riel was bijvoorbeeld een duidelijke exponent van de rechtervleugel.

De verstarde verzuiling bood dus juist ook ruimte aan verscheidenheid. Op (incidenteel) afwijkend stemmen rustte geen taboe. Zelfs onder het kabinet-Den Uyl kwam dat bij de PvdA geregeld voor. Misschien ligt daar de sleutel voor het doorbreken van versplintering, met behoud van een toch rijk geschakeerde vertegenwoordig. Vraag is bijvoorbeeld of er binnen de samenwerking van GroenLinks en PvdA ruimte zal zijn - ook bij stemmingen - voor uiteenlopende opvattingen, zonder dat dit wordt uitgelegd als 'ruzie'. Als dat geen probleem is, biedt dat kansen voor bredere politieke bewegingen en blokvorming als alternatief voor de huidige versplintering.

 

Prof.Dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.

Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.