N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Management in de politiek schiet tekort
Steeds vaker is er openlijk gedoe in fracties van politieke partijen, doen zich daar ruzies voor en zijn er afsplitsingen. Nu eens is de aanleiding een meningsverschil over het voorgenomen beleid of de uitvoering daarvan, dan weer gaat het om een afwijkend inzicht op visie op de langere termijn, maar ook zit af en toe een gesneefde ambitie iemand in de weg. Vaak hebben oorzaken van het gedoe niets te maken met ideologie, bestuur en beleid. Meer gaat het over het niet meer met elkaar door een deur kunnen, over incompetentie, over kortzichtigheid, over zelfoverschatting en niet in de laatste plaats over falend politiek en moreel leiderschap.
Het is waar te nemen op alle bestuurlijke niveaus, binnen alle politieke partijen, zij het bij de ene toch net wat meer dan bij de andere. Dat het zich steeds vaker lijkt te manifesteren komt vooral omdat bijna niets meer binnenskamers blijft. Ook al omdat sociale media hier als aanjager fungeren. Zij vormen nog meer dan de traditionele media een vrijplaats om elkaar ongeremd te bevechten en om ruzies te beslechten.
Absoluut record
Mede als gevolg van recente en vroegere afsplitsingen zijn er momenteel twintig fracties in de Tweede Kamer actief, een absoluut record. Verder hebben alleen al de laatste vier jaar vijftien leden van de Eerste Kamer zich afgescheiden van de partij op wier kieslijst zij verkozen waren.
De enige sanctie voor afgesplitste Tweede Kamerleden is, naast mogelijk de hoon van de eigen achterban, het fors korten op de fractievergoeding die reglementair voor ondersteuning aan hen verstrekt wordt. En dus wordt een afgescheiden Kamerlid als de alom bewierookte Pieter Omtzigt in zijn werk vooral bijgestaan door stagiaires en vrijwilligers.
In dezelfde periode van vier jaar hebben in de helft van de gemeenteraden een of meer raadsleden zich losgemaakt van de partij via welke zij een zetel bemachtigden. Ook in Provinciale Staten vormden afsplitsingen en ‘Alleingang’ schering en inslag. Forum voor Democratie spant hier de kroon: van de in 2019 door deze partij 86 verworven Statenzetels resteren er tot op dit moment 31, waarvan er vijf vanwege gebrek aan kandidaten onbezet blijven. Nog geen derde van de Statenzetels die Forum behaalde wordt momenteel bezet door een Forumlid.
Wet op politieke partijen
Een en ander wordt mede mogelijk gemaakt omdat de Grondwet stelt dat een volksvertegenwoordiger als individueel persoon, dus zonder last, wordt gekozen en niet als partijlid. Onze Grondwet kent geen politieke partijen. Een afzonderlijke wet op politieke partijen, die tot meer duidelijkheid en transparantie moet leiden, is in voorbereiding.
Dan zal het wellicht onmogelijk worden dat politieke partijen slechts een enkel lid en daarmee een alleenheerser kennen, zoals Geert Wilders bij de PVV. Of dat partijen, zoals recentelijk VVD, CDA, D66 en Partij voor de Dieren, zonder beperkingen grote sommen geld van gulle aanhangers krijgen toegeschoven. En dat partijen, zoals de meest vermogende van allemaal, de SP, hun volksvertegenwoordigers onder dreiging van uitstoting dwingen hun feitelijke verdiensten af te staan in ruil voor een veel bescheidener vergoeding. Het is de vraag of zo’n wet er ooit komt. Er is nu al heibel over, want politiek gaat om verdeling van macht, belangen en posities. En juist dan komt doorgaans geenszins het beste in mensen boven.
‘Vernieuwen’ en vernielen
Bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen keerde ongeveer de helft van de Kamerleden niet terug. Deels vanwege de toegenomen beweeglijkheid van de kiezers (volatiliteit), deels ook door toedoen van de eigen partij. Waar vroeger Kamerleden al gauw het verwijt kregen aan het pluche te blijven plakken, weten politieke partijen nu niet hoe snel ze weer moeten ‘vernieuwen’. In de praktijk leidt dit ook tot het vernielen van menselijk kapitaal en het teloorgaan van historisch besef. Partijen verliezen zo hun geheugen, waardoor ook de onderscheidende identiteit van partijen vervaagt.
Selectie en rekrutering van kandidaten voor politieke en bestuurlijke functies, ofwel de hoofdtaak van politieke partijen, kennen per partij een geheel eigen code en dynamiek. De VVD ziet haar Kamerfractie het liefst bevolkt door eigen medewerkers en politiek assistenten van ‘eigen’ bewindspersonen. De PvdA en D66 zoeken ook in hun keuze voor kabinetsleden vooral naar personen die in maatschappelijke organisaties hun sporen verdiend hebben. Dat deze dan nog even partijlid moeten worden, lijkt vooral een bijkomstigheid. Waarna vaak blijkt dat politiek bedrijven toch heel iets anders is dan hen was voorgehouden. Echte ‘partijtijgers’, gepokt en gemazeld in het politieke bedrijf, zijn buiten de SP nauwelijks meer te vinden. Politiek-verslaafden en zetelklevers zijn er ook, zoals bijvoorbeeld fractievoorzitter Joost Eerdmans van JA21, die intussen met zijn zesde of zevende partij in de weer is. Niet voor niets noemt hij zichzelf geïnspireerd door Pim Fortuyn, die zelf ook een lange tocht langs partijen van uiterst links tot extreemrechts aflegde en onderweg zich overal onmogelijk maakte. Tot hij zijn eigen lijst, de LPF, kon samenstellen.
Ontsporingen
Al deze ontwikkelingen leiden tot de vraag hoe de interne partij-ellende voorkomen kan worden. Een eenduidig antwoord is nog niet voorhanden.
De meeste partijen beschikken over ‘talenten-scouts’, klasjes voor toekomstige politici, interne protocollen en reglementen, selectiecommissies en noem verder maar op. En toch gaat het zo vaak mis, ondanks alle goede bedoelingen en vooraf gedane beloften. Aan teambuilding en eigentijds leiderschap wordt nauwelijks of geen aandacht besteed.
Naast de ontsporingen binnen fracties, die leiden tot afsplitsing, blijkt ook telkens weer dat een niet gering deel van de verkozenen in de politieke arena domweg ongeschikt is voor hun werk. Al eerder heb ik aangegeven dat met name binnen grotere fracties doorgaans een derde van de leden generalistisch ingesteld is en adequaat functioneert, een derde blaast op het eigen beleidsterrein duchtig een partijtje mee en kan nog doorgroeien, terwijl bij ook weer een derde je kunt afvragen hoe het mogelijk is dat ze ooit verkozen zijn.1 Bij de eerstvolgende verkiezingen verdwijnen de meesten van hen, waarna het verschijnsel zich toch weer herhaalt. Alle zorgvuldig opgezette selectieprocedures voorkomen dit blijkbaar niet.
Daar komt bij dat in ons stelsel volksvertegenwoordigers feitelijk niet gekozen worden door ‘het volk’, maar door hun partij die immers bepaalt wie in welke volgorde op de kieslijst mag prijken. De partijleiding is hier dominant en meestal bepalend, wat allesbehalve leidt tot de hoogste kwaliteit van en het minste gedoe binnen fracties.
Blijkbaar ontbreekt het binnen partijen aan inzicht en een juiste aanpak. Anders gezegd, er is sprake van een falend management. Met daarbij een tekortschietend of mislukt leiderschap, ook in moreel opzicht.
Selectie en rekrutering
Al bij de rekrutering en selectie van bestuurders blijkt het interne politiek management steeds vaker te falen. Het gebeurt overal, in gemeenten, provincies, waterschappen en binnen het kabinet.
Bijna hilarisch zijn de onvergetelijke voorbeelden van Charles Schwietert (VVD, 1982) en Philomena Bijlhout (LPF, 2002), die als gevolg van hun leugens respectievelijk drie dagen en enkele uren staatssecretaris waren. Overigens bleek de Lijst Pim Fortuyn lange tijd koploper in ruziënde en afgetreden bestuurders en volksvertegenwoordigers te zijn, terwijl Forum voor Democratie intussen deze positie overgenomen lijkt te hebben. Een derde radicaal-rechtse partij, de PVV, lijkt bij tijd en wijle eveneens op een duiventil. Wanneer daar een volksvertegenwoordiger uit de gratie valt bij de enige persoon die de kieslijsten vaststelt, Geert Wilders, is het definitieve einde daar.
Verder hebben partijen te vaak een onjuist beeld van de geschiktheid en competentie van aangezochte bewindspersonen. Neem als voorbeeld van het laatste het al dan niet gedwongen aftreden van minister Henk Staghouwer (ChristenUnie), in de nazomer van het afgelopen jaar. Waarom werd deze aimabele provinciebestuurder zonder landelijke politieke ervaring, door zijn partij toch geschikt bevonden om hoofdpijnportefeuilles in het kabinet te behartigen? Een vraag die trouwens opnieuw kon worden gesteld bij de benoeming van zijn opvolger, Piet Adema, die naast zijn partijvoorzitterschap alleen kan terugzien op een kortdurend lidmaatschap van Gedeputeerde Staten in Fryslân – waarbij hij allesbehalve geruisloos de door zijn partij eerder naar voren geschoven kandidaat passeerde – en drie waarnemend burgemeesterschappen in noordelijke plattelandsgemeenten. Moest iemand wellicht beloond worden voor in eigen kring bewezen diensten? Of durfden in de partij hoger in aanzien staande bestuurders, zoals de Overijsselse commissaris van de Koning, Andries Heidema, de overstap naar een wankel kabinet niet aan?
Ontslagen
Ook in andere partijen bleken eerder door de partijleiding uitverkoren bewindspersonen zodanig tegen te vallen, dat hen simpelweg te verstaan werd gegeven op te stappen. Zoals minister Ella Vogelaar (PvdA) overkwam, toen zij in 2008 door haar toenmalige politiek leider Wouter Bos aan de kant werd gezet.
Staatssecretaris Mona Keizer (CDA) kreeg in 2021 niet eens de kans de eer aan zichzelf te houden, nadat zij openlijk kritiek had geuit op het coronabeleid van het kabinet waar zij deel van uitmaakte. Met instemming van de leiding van haar partij werd zij door minister-president Mark Rutte op staande voet ontslagen. Dit was een betrekkelijk novum in de politiek, dat eerder (in 1975) alleen staatssecretaris Jan Glastra van Loon (D66) overkwam, toen ‘zijn’ minister, Dries van Agt (KVP) het vertrouwen in hem opzegde. Tal van anderen, van Jaap Burger (SDAP) in het oorlogskabinet-Gerbrandy in 1945 tot Ank Bijleveld (CDA) in 2021 moesten eveneens opstappen, zij het dat hen de gelegenheid werd geboden naar buiten toe de eer aan zichzelf te houden.
Waarom kwam de VVD in 2003 op het idee om, na afzeggingen van anderen, de volstrekt politiek onervaren Rita Verdonk als bewindsvrouw naar voren te schuiven op het beleidsterrein dat bij uitstek het VVD-gezicht moest tonen? Vreemdelingen- en asielbeleid. Alsof je de ellende over jezelf wilt afroepen. Wat ook het geval bleek.
‘Omstandigheden’
Over gevallen bewindspersonen zijn intussen boeken volgeschreven.2 In de kabinetten-Van Agt (1977-1982) traden drie bewindspersonen ‘door omstandigheden’ voortijdig af (anders dan door ziekte, overlijden of functie elders, dat waren er eveneens drie), in die van Lubbers (1982-1994) tien en eveneens tien om andere redenen. In de beide kabinetten-Kok (1994-2002) moesten drie bewindspersonen opstappen; daarnaast vertrok er een (Job Cohen) om burgemeester van Amsterdam te worden. Onder Balkenende (2002-2010) vertrokken dertien bewindspersonen ‘door omstandigheden’ en drie vanwege de overstap naar een andere functie. De periode-Rutte (2010-heden) breekt alle records: zestien bewindspersonen stapten op en daarnaast verdwenen vijf bewindspersonen vanwege ziekte of het aanvaarden van een functie elders.
Tombola
De vraag rijst onwillekeurig hoe de selectie van bewindspersonen plaatsvindt. Als bestuurder van een coalitiefractie tijdens de formatie van het kabinet-Kok 2 zag ik op enige afstand hoe de keuze voor bewindspersonen en de hen toegedichte portefeuilles veel weg heeft van een tombola. Elders, zoals in de Verenigde Staten en Europa, moeten kandidaat-bewindspersonen eerst spitsroeden lopen bij daartoe speciaal ingestelde parlementaire commissies. Een goed voorbeeld dat ook bij ons navolging verdient. Het zal er waarschijnlijk niet van komen, want alle partijen en zeker de politiek leider van deze partijen willen van het begin tot het eind zelf regelen wie op welke plek terechtkomen. Het is het primaat van de leider, die uiteindelijk te vaak tekortschiet in het leidinggeven.
Zo raken, alle echt of vermeend dualisme ten spijt, bewindspersonen onbewust en ongewild schatplichtig aan de leiding van hun partij. Zoals dat ook het geval is met Kamerleden, van wie impliciet dankbaarheid aan hun partijleiding wordt verwacht.
Zolang ook landelijk met een lijstenstelsel wordt gewerkt, zal dit zo blijven. Een districtenstelsel, zoals in het Verenigd Koninkrijk, biedt hier soelaas, maar is voorlopig onhaalbaar. Voor een daartoe benodigde wijziging van de Grondwet is de vereiste twee derde meerderheid in het parlement ver weg.
Bestuurders
Politiek management is bij uitstek de taak van bestuurders van fracties en partijen, met name van hun voorzitters. De fractievoorzitter is de eerste onder zijns of haar gelijken, maar kan zijn of haar fractiegenoten maken of breken. Dat overkwam in 2010 bijvoorbeeld de CDA-Kamerleden Ad Koppejan en Kathleen Ferrier, toen zij weigerden in te stemmen met de gedoogconstructie voor de PVV in het kabinet-Rutte 1. Zij bleken niet opgewassen tegen de handelwijze van fractieleider Maxim Verhagen en zijn hulpje in de persoon van partijvoorzitter Henk Bleker.
Van later datum zijn de voorbeelden uit de PvdA, waar Lodewijk Asscher als fractievoorzitter in 2017 zijn partijgenoot William Moorlag zonder omhalen liet vallen vanwege een akkefietje in diens vorige werkomgeving. Daarover zou later een partijcommissie verklaren dat Moorlag totaal geen blaam trof. Hoe dan ook, Moorlag was buiten zijn schuld aangeschoten wild en kon na een Kamerperiode zijn biezen pakken. Eerder ontbeerde ook staatssecretaris Co Verdaas de steun van Asscher, in diens hoedanigheid van de eerste PvdA-er in het kabinet. Het ging over het gebruik van een provinciale dienstauto, waarbij het sop de kool niet waard bleek te zijn. Lilian Ploumen, Asschers opvolgster, zette in 2022 Kamerlid Gijs van Dijk uit de fractie vanwege relatieperikelen in zijn privéleven. Ook hier stelde later een onafhankelijke partijcommissie vast dat dit ten onrechte geschiedde. Toch beleefde Gijs van Dijk geen terugkeer in de fractie, samenwerken was blijkbaar onmogelijk. Dit, terwijl Ploumen intussen wegens ook door haarzelf onderkende ongeschiktheid voor haar functie was opgestapt.
Daarvoor was ook Asscher teruggetreden, nadat bij een PvdA-ledenraadpleging een onverwacht grote minderheid hem de wacht aanzegde vanwege zijn houding als minister tijdens de ‘Toeslagenaffaire’. Van VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra is bekend hoe hij op onbeschofte wijze fractiegenoten de wacht aanzegde. Ook hier deed het zelfreinigend vermogen zijn werk: amper minister van Buitenlandse Zaken moest Zijlstra wegens liegen aftreden.
Mismanagement
Zie hier een reeks van voorbeelden van mismanagement, waar ook partijvoorzitters zich bij aan kunnen sluiten. In België is de partijvoorzitter de machtigste persoon in de eigen partij, in ons land is de partijvoorzitter eerder een beklagenswaardig persoon. VVD-coryfee Henk Vonhoff zou ooit opgemerkt hebben dat partijvoorzitters over de ledenadministratie en de paperclips op het partijbureau gaan. Deemoed is hier op zijn plaats, maar de voorzitters zelf zien dat vaak anders.
Veelal vormen partijvoorzitters met de fractievoorzitter en politiek leider van hun partij (doorgaans een bewindspersoon, indien mogelijk de premier zelf) een ‘politbureau’ of ‘trojka’ binnen hun partij. Bij gedoe in de partijtop zijn de partijvoorzitters doorgaans de eersten die geofferd worden. Voorbeelden zijn PvdA-voorzitter Marjanne Sint tijdens de WAO-crisis in 1991, CDA-voorzitter Marnix van Rij na een machtsstrijd in de partijtop in 2001 en meer recent CDA-voorzitter Rutger Ploum van het CDA naar aanleiding van de veelbesproken lijsttrekkersverkiezing in 2021, waaraan een geur van manipulatie is blijven hangen.
Sneuvelen
Partijvoorzitters sneuvelen betrekkelijk snel. Toch kunnen sommigen na hun voorzitterschap bogen op een carrière als bewindspersoon, burgemeester van een grote gemeente of fractieleider. Piet Bukman en Marja van Bijsterveldt (beiden CDA), Frits Korthals Altes en Christianne van der Wal (beiden VVD), Jacob Kohnstamm en Alexander Pechtold (beiden D66), André van der Louw en Lilianne Ploumen (beiden PvdA) zijn aansprekende voorbeelden. Partijvoorzitters die een te prominente rol willen spelen, lopen wel het risico uiteindelijk aan het kortste eind te trekken. PvdA-voorzitter Hans Spekman claimde een politieke hoofdrol en initieerde in 2017 de onzalige lijsttrekkersverkiezing, waarin vicepremier Lodewijk Asscher zijn kompaan, fractievoorzitter Diederik Samsom, pootje lichtte. Het indirecte gevolg was een desastreuze nederlaag bij de Kamerverkiezingen van 2017, waarna voor de PvdA een marginale rol op het politieke speelveld restte. Spekman moest voortijdig aftreden. Lijsttrekker Asscher op dat moment niet, ondanks het verlies van meer dan driekwart van de Kamerzetels van hun partij. Terwijl een van zijn voorgangers, Ad Melkert, in 2002 kon vertrekken nadat hij ‘slechts’ de helft van de PvdA-Kamerzetels was kwijtgeraakt.
Partijvoorzitters die niet opvallen zijn doorgaans geen lang politiek leven beschoren; zij die juist te nadrukkelijk op de voorgrond treden evenmin. Inderdaad kunnen partijvoorzitters beklagenswaardig genoemd worden.
Zij slagen er te weinig in voornamelijk dat te doen waarvoor zij verkozen zijn: faciliteren, organiseren, enthousiasmeren en toestanden in de partij voorkomen. Henry Keizer trok als VVD-voorzitter een veel te grote broek aan en zag vervolgens dat iedereen zich van hem afkeerde toen hij zich zakelijk in de nesten gewerkt had. Het landelijk bestuur van D66 blunderde opzichtig bij de aanpak van grensoverschrijdend gedrag in eigen gelederen. Daarbij wist het politiek leider Sigrid Kaag niet uit de wind te houden, hetgeen haar aanzienlijke imagoschade opleverde.
Meer dan voorheen bepalen de partijleden zelf wie hun partijvoorzitter (formeel: voorzitter van het Partijbestuur) wordt. D66 zette hier lang geleden de toon, andere partijen namen het over. Dit leidde in 2022 tot de verkiezing van Eric Wetzels tot VVD-partijvoorzitter, waarbij de favoriet van de partijtop, Onno Hoes, werd verslagen. In de PvdA geldt intussen de bijna-wetmatigheid dat degene die door de partijelite naar voren wordt geschoven of openlijk ondersteund, het aflegt tegen de kandidaat van de gewone leden. Niettemin versleet de PvdA in de afgelopen veertig jaar maar liefst zestien partijvoorzitters, van wie eentje – Ruud Koole – twee keer de partij leidde. Het zijn er meer dan welke andere partij ook. In dezelfde periode kende de PvdA acht lijsttrekkers bij de Kamerverkiezingen, evenveel als het CDA en de VVD.
Spanning
In bijna alle partijen bestaat een zekere spanning tussen het actieve partijkader enerzijds en Tweede Kamerfractie en eventuele bewindspersonen anderzijds. Denk aan de kijk op het asielbeleid binnen de VVD en de ChristenUnie of de onvrede van een groot deel van het CDA-kader over de eigen voorlieden. Partijvoorzitters zouden hier een verbindende schakel moeten vormen tussen partijtop en partijleden. De keren dat dit lukt zijn niet altijd zichtbaar, de keren dat het mislukt des te meer. Dan maakt de luwte plaats voor de schijnwerpers. En volgt meestal de aftocht van de partijvoorzitter.
In zekere zin zouden juist de partijvoorzitters, als hoeders van een integere en verantwoorde gang van zaken, toezicht moeten plegen op wat zich binnen de partij afspeelt. Nu gebeurt dit vooral achteraf: na elk serieus incident wordt een commissie belast met onderzoek, beroep en bezwaar.
Dat intussen de opeenvolgende incidenten een trend zijn geworden, heeft nog niet tot een andere houding geleid. Dit wordt mede veroorzaakt door de formele autonomie van fracties ten aanzien van hun partij. De partij(voorzitter) kan nog zoveel eisen of wensen, fractieleden vervullen hun mandaat zonder last. En binnen een fractie is de fractievoorzitter de baas, de partijvoorzitter zit er in het beste geval als toeschouwer bij.
Partijvoorzitters hebben zeker een dikke vinger in de pap bij de rekrutering, selectie, politieke scholing en vaardigheidstraining van volksvertegenwoordigers en partijbestuurders. Daarbij is het gewenst, zelfs noodzakelijk, meer aandacht te besteden aan teambuilding, leiderschap en samenwerken. Zij zouden degenen die menen dat zij groter zijn dan hun club tijdig de deur moeten wijzen. Niet dat dit meteen overal en altijd zoden aan de dijk zet, maar het is de moeite van het proberen waard. Niets doen wanneer het nodig is en pas achteraf en daarmee dus te laat in actie komen, maakt alles alleen maar erger.
In juridische zin kan een wet op politieke partijen tot verduidelijking en verbetering leiden. Maar de echte daadkracht moet van de partijen zelf komen.
Bert Middel was gemeenteraadslid, Statenlid, lid van de Tweede en Eerste Kamer (namens de PvdA), burgemeester van Drachten | Smallingerland en dijkgraaf van Waterschap Noorderzijlvest.
[1] Bert Middel (2003) Politiek Handwerk, Amsterdam: Meulenhoff
[2] Zoals: Charlotte Brand (2014) Gevallen op het Binnenhof. Afgetreden ministers en staatssecretarissen 1918-1966; Amsterdam: Boom; Anne Bos (2018) Verloren Vertrouwen. Afgetreden ministers en staatssecretarissen 1967-2002, Amsterdam: Boom