N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Retorisch geweld en wapengekletter: naar aanleiding van Brasilia
Dit blog verscheen oorspronkelijk op NederlandRechtsstaat.nl.
In 1947 verscheen Lingua Tertii Imperii (De taal van het Derde Rijk), van de Duits-Joodse filoloog Viktor Klemperer. In dat boek, waaraan Klemperer al sinds 1933 had gewerkt, wordt nauwgezet de eerst sluimerende en vervolgens openlijke invloed van het nazistische jargon op het dagelijkse taalgebruik in kaart gebracht.
Klemperer rapporteerde hoe ‘beschaafde taal, die voor je dicht en denkt’ — een versregel van Schiller — geleidelijk verkruimelde tot een amalgaam van afkortingen, initialen, korte bevelen en ruwe hyperbolen. Tot in de kleinste details ging hij na hoe in de jaren ‘30 en ‘40 van de vorige eeuw het polyvalente Duits gaandeweg van subtiliteit en humor werd uitgezuiverd. En zo kwam hij tot de conclusie dat woorden in staat zijn om gif te verspreiden:
“Woorden kunnen nietige stukjes arsenicum zijn. Ze worden ongemerkt ingeslikt en lijken geen uitwerking te hebben maar na enige tijd is de gifwerking er toch. Als iemand maar lang genoeg ‘fanatiek’ zegt in plaats van ‘heldhaftig’ en ‘deugdzaam’ gelooft hij tenslotte echt dat een fanaticus een deugdzame held is en dat je zonder fanatisme geen held kunt zijn.”
Het boek werd al snel erkend als een meesterwerk in zijn genre. Klemperers diagnose van de waanzin die Europa meer dan een decennium in zijn greep had gehouden, bleek de enig juiste.
Op 8 januari jongstleden waren er dan de gebeurtenissen in Brasilia: een meute van duizenden aanhangers van ex-president Bolsonaro viel een heel aantal overheidsgebouwen in de hoofdstad Brasilia aan, waaronder het Hooggerechtshof en het Parlement. Het is al te eenvoudig om deze grootschalige fysieke aanval op de democratische instituties te reduceren tot één enkele oorzaak. Toch vragen we hier, in het spoor van Klemperer, aandacht voor de bijzondere rol die politiek taalgebruik speelt in de (soms letterlijke) afbraak van de democratische rechtsstaat.
In Brazilië werd voormalig President Bolsonaro als leider van ‘het verzet’ gepercipieerd. In toespraken en communicatie, al vanaf het begin van zijn ambtstermijn overigens, propageerde hij de afbraak van de Braziliaanse rechtsstaat. De voorbeelden van ophitsend taalgebruik zijn eindeloos. Tijdens de recente verkiezingsstrijd schakelde hij een versnelling hoger. ‘’Jullie bepalen mijn toekomst’’, zo begon Bolsonaro, veertig dagen na zijn nederlaag, een toespraak voor zijn aanhangers. ‘’Jullie bepalen welke kant het leger op zal gaan. Het leger is de laatste verdedigingslinie tegen het socialisme.’’ Het was gemakkelijk raden wie dat vermaledijde socialisme vertegenwoordigde: de sociaaldemocraat Lula Da Silva, de winnaar van de verkiezingen. In de nasleep van de verkiezingen verbleven veel aanhangers van Bolsonaro in tentenkampen, opgetrokken rond kazernes. De bewoners van die kampen eisten dat het leger in actie zou komen om te voorkomen dat Lula Da Silva daadwerkelijk aan de macht zou komen. Bolsonaro heeft tot op heden zijn verkiezingsnederlaag overigens niet erkend (wel heeft hij zich neergelegd bij de uitslag).
Bolsonaro heeft het niet van vreemden: ook qua taalgebruik strekt de vorige President van de Verenigde Staten tot voorbeeld. Die had het bijvoorbeeld veelvuldig over ‘verraders’ wanneer hij verwees naar wie hem kritisch bejegende. Toen in het najaar van 2021 een aantal Republikeinen in het Huis van Afgevaardigden de Infrastructuurwet van President Biden aan een meerderheid hielp, werden ze weggezet als ‘verraders van hun partij, van hun kiezers en van onze geldgevers’, aldus de Republikeinse afgevaardigde Marjorie Taylor Greene. Daarna twitterde ze de telefoonnummers van de meestemmers, waarbij zij haar volgers aanspoorde deze te vertellen hoe ze over verraders dachten. Onder meer doodsbedreigingen waren het gevolg.
In zijn boek Vuur en As – relaas van een niet zo geslaagde passage in de Canadese politiek – constateert Michael Ignatieff, oud-rector van de tot voor kort in Budapest gevestigde en belaagde Central European University, dat politici steeds vaker oorlogstaal gebruiken. De politieke tegenstander is niet iemand met wie je van mening verschilt, maar een vijand tegen wie je ten strijde trekt. Het boek dateert uit 2013, en weinigen hadden toen aandacht voor zijn boodschap. Inmiddels heeft zijn analyse, zoals die van Klemperer, niets aan relevantie verloren.
Onder meer de New York Times rapporteerde vorig jaar over het toenemend gewelddadig taalgebruik binnen de Republikeinse partij. Heel wat Amerikanen vinden blijkbaar dat ‘echte patriotten’ geweld mogen gebruiken om ‘het land te redden’, een frase die een vast onderdeel van het politieke taalgebruik is geworden, overigens niet alleen bij de Republikeinen. Uit een peiling door de Washington Post bleek dat een derde van de Amerikanen meent dat geweld tegen de overheid gerechtvaardigd kan zijn om politieke doelen te bereiken (bij Republikeinen gaat het om 40%, bij de Democraten om 23%). Ook de Nederlandse politicoloog Cas Mudde, werkzaam in de VS, wijst op het politiek salonfähig worden van extremistische en ophitsende taal. Dat is volgens hem bovendien al lang geen prerogatief meer van extremistische partijen, aan linker- of rechterzijde van het politieke spectrum.
Ian Buruma schreef in 2019 het volgende: “Opruiende taal kan er makkelijk toe leiden dat mensen met een neiging tot geweld zich vrij voelen om het ook daadwerkelijk te plegen. Als de president of de premier zegt dat we bedreigd worden door landverraders, dan is het niet alleen geoorloofd om ze te lijf te gaan; het is onze patriottische plicht.”
Buruma verwees onder meer naar de Engelse politica Joanna (Jo) Cox, die zich in aanloop naar het referendum over het Britse EU-lidmaatschap luid en duidelijk uitsprak vóór dat lidmaatschap. Een week voor het referendum, op 16 juni 2016, werd ze vermoord door een man die tegen het EU-lidmaatschap gekant was.
De causaliteit die Buruma zag – ophitsing kan in het uiterste geval leiden tot de rechtvaardiging van geweld – blijft natuurlijk wat speculatief. Maar stel dat hij zijn opiniestuk kort na 6 januari 2021 geschreven had, dan zou een verwijzing naar het geweld in Washington op die dag niet hebben misstaan.
Laten we ons in Nederland en België niet te hard op de borst kloppen. Qua politiek taalgebruik kunnen we er in onze contreien inmiddels ook wel wat van: bewindslieden worden door andere politici weggezet als seriemoordenaar of spion (en nog zo wat van die dingen); ze worden met fakkels bedreigd, of er wordt afrekening beloofd, of zelfs uitdrukkelijk aangezet tot haat en geweld.
Stevige meningsverschillen horen bij de politiek. Het is goed om te beseffen dat de democratie nu eenmaal ongemakkelijk is, onvermijdelijk leidt tot stevige discussie, en tot kakafonie en valse noten. Toch krijgen politici een groot podium waarop ze hun meningen kunnen uiten. Dat brengt een andere, en soms zelfs grotere verantwoordelijkheid met zich dan die van gewone burgers. Wanneer vijandbeelden en ophitsende taal worden gebruikt, wordt de sfeer immers anders dan die van het stevige meningsverschil. U weet wat we met vijanden moeten doen! Onder dergelijke omstandigheden wordt het politieke debat betekenisloos, en komt het strafrecht in beeld. Het is dan ook geen toeval dat zowel Trump als Bolsonaro inmiddels voorwerp zijn van een strafrechtelijk onderzoek naar onder meer hun rol in het stimuleren of faciliteren van de gebeurtenissen op 6 januari 2021 en 8 januari 2023.
Laten we ook vandaag niet vergeten dat de lijn tussen retorisch geweld en wapengekletter flinterdun kan zijn.
Prof. dr. Maurice Adams is hoogleraar Encyclopedie van het recht aan Tilburg University. Prof. dr. Guido Vanheeswijck is hoogleraar filosofie aan de Universiteit Antwerpen en de KU Leuven.