N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Excellentie of meneer en mevrouw?
‘Er mag best enige afstand zijn’
‘Ministers en staatssecretarissen moeten weer worden aangesproken met de afgeschafte titel excellentie’, stelde CDA-staatssecretaris van Defensie Cees van der Knaap in de Volkskrant van 16 april 2005. Binnen de meer hiërarchisch georiënteerde militaire wereld, waarvan zijn eigen departement deel uitmaakte, was het nog altijd de gewoonte deze aanspreektitel te gebruiken voor bewindslieden. Van der Knaap waardeerde dat gebruik en zou het goed vinden als dat weer breder werd ingevoerd. ‘Ik zou willen’, zei hij, ‘dat de samenleving een stukje respect toont voor ministers en staatssecretarissen. Dat zijn mensen die het land nog beter laten zijn dan het al was. Het heeft ook wat meer cachet als je met excellentie wordt aangesproken. Er mag best enige afstand zijn'.1
Erg veel bijval oogstte hij niet. Binnen het kabinet had hij weinig steun en verschillende Kamerleden lieten weten niet van plan te zijn ministers en staatssecretarissen te gaan aanspreken met als ‘excellentie’. ‘Bewindslieden moeten respect afdwingen door hun beleid’, vond bijvoorbeeld D66-fractievoorzitter Boris Dittrich. In zijn ogen maakte de staatssecretaris zich met zijn voorstel belachelijk.2 En hij was niet de enige. In de Tweede Kamer moest Van der Knaap zich verantwoorden tijdens het vragenuur, waarbij hij voortdurend spottend met ‘excellentie’ werd aangesproken.3
Lossere omgangsvormen
Het was duidelijk dat de aanspreekvorm ‘excellentie’ anno 2005 beoordeeld werd als een archaïsch fenomeen. Toch was het nu ook weer niet zó lang geleden dat het gebruik ervan werd afgeschaft. Dit gebeurde namelijk in de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Al vanaf halverwege de jaren zestig veranderde er veel op het gebied van gezag en maatschappelijke gedragscodes, ook in de politiek. Beslotenheid en achterkamertjes maakten plaats voor openheid en openbaarheid, en in hun verhouding tot burgers wilden politici meer toegankelijk en benaderbaar zijn. De omgangsvormen werden losser en hiërarchische distantie was niet langer vanzelfsprekend de norm. Dit kwam zichtbaar tot uitdrukking in de kledingstijl van sommige Kamerleden en bewindslieden, maar was ook merkbaar in taalgebruik en aanspreekvormen.4
Aanspreektitel bewindslieden
Het kabinet-Den Uyl zocht aansluiting bij deze tendens. Het sprak zich uit voor democratisering en nam zich voor zelf ook open te staan voor geluiden vanuit de samenleving bij de beleidsvoorbereiding.5 Al in de eerste ministerraadsvergadering onder leiding van Den Uyl stond bovendien het punt ‘aanspreektitel bewindslieden’ op de agenda. Als het kabinet hier iets aan wilde doen, dan moest dat snel gebeuren, oordeelde de premier. Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Hans Gruijters (D66) stelde onmiddellijk voor de aanspreektitel ‘excellentie’ niet meer te gebruiken. Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne Irene Vorrink (PvdA) wenste de uitbanning van de titel geen verplichtend karakter te geven, omdat anders ‘bepaalde mensen die in de directe omgeving van de minister werken in verlegenheid kunnen worden gebracht'.6 Besloten werd dat bewindslieden nog wel met ‘excellentie’ mochten worden aangesproken, maar dat het niet hoefde. Op zijn eigen departement liet de minister-president in een interne mededeling echter weten het niet op prijs te stellen om te worden aangesproken als ‘excellentie’.7
Ongemak
Niet iedereen vond de nieuwe aanspreekwijze gepast of prettig: hij was nu dus ‘meneer Den Uyl voor allen die hem met “excellentie” zouden willen aanspreken’, constateerde Nederlands Dagblad.8 Ook in de ambtelijke wereld bestond er, zoals Vorrink al voorspeld had, bij sommigen ongemak. In het personeelsblad van het ministerie van Binnenlandse Zaken werd bijvoorbeeld een brief gepubliceerd van een oud-medewerker die het verdwijnen van de aanspreektitel ‘geen winstpunt voor de democratie maar gewoon een verarming in de ambtelijke omgang met ministers’ vond.9 En Tjerk Westerterp (KVP) die als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Biesheuvel en minister van Verkeer en Waterstaat in het kabinet-Den Uyl de overgang zelf meemaakte, herinnerde zich jaren later dat de chauffeurs bij Buitenlandse Zaken weigerden de aanspreekvorm los te laten: zij wilden de chauffeur zijn van een excellentie en niet van een meneer.10
Het parlementaire vocabulaire
Hoe zat dat eigenlijk in het parlement? Hoe vaak spraken Kamerleden bewindslieden aan met de term ‘excellentie’? Een kwantitatief overzicht laat zien dat de aanspreekvorm relatief snel, maar aanvankelijk toch niet geheel uit het parlementaire vocabulaire verdween.11 De meest spectaculaire afname in het gebruik van de term ‘excellentie’ vond plaats in de jaren voorafgaand aan het besluit in de ministerraad om de aanspreekvorm af te schaffen: terwijl de aanspreekvorm in het vergaderjaar 1969/1970 nog bijna 900 maal werd gebezigd, nam dit sprongsgewijs af tot ongeveer 520 keer in het vergaderjaar 1971/1972 en zo’n 280 keer in het vergaderjaar 1972/1973. De beslissing van het kabinet-Den Uyl om bewindslieden niet langer te laten aanspreken als ‘excellentie’ kwam voor wat betreft de omgang met parlementsleden dus een beetje als mosterd na de maaltijd.
Tabel 1: gebruik van de term 'excellentie' per partij per jaar
Ideologische lading
Opmerkelijk is ook dat in de vroege jaren zeventig Kamerleden van PvdA-huize de term ‘excellentie’ vaker in de mond namen dan die van de confessionele partijen of de VVD. Van het totale aantal keren dat de term viel in het parlement, nam de PSP daarnaast, ondanks de geringe omvang van de fractie, een opvallend groot aandeel voor zijn rekening. De aanspreekvorm had op dat moment kennelijk nog geen ideologische lading als onderdeel van het linkse vernieuwingsstreven. Dat veranderde na het kabinetsbesluit en Den Uyls bewuste keuze zich geen ‘excellentie’ te laten noemen.12 De cijfers omtrent het ‘excellentie’- gebruik in het parlement lijken dit te bevestigen. Terwijl over de gehele linie de aanspreekvorm uit het parlementaire taalgebruik verdween, was er één fractie die op die tendens een uitzondering vormde: de VVD. Onder liberale parlementariërs nam het gebruik van de term significant minder af dan bij andere fracties. Pas na de totstandkoming van het kabinet-Van Agt, eind 1977, verdween ook bij VVD-Kamerleden het gebruik van de aanspreektitel.
Rowin Jansen en dr. Hilde Reiding, serie parlementaire geschiedenis. "Grote idealen, smalle marges. Parlementaire geschiedenis van de jaren zeventig". Dit artikel verscheen ook op serieparlementairegeschiedenis.nl, dé website van het CPG over de parlementaire geschiedenis van de jaren zeventig.
Jansen is als docent en promovendus verbonden aan het Onderzoekcentrum voor Staat en Recht alsook aan de Interdisciplinary Hub for Digitalization and Society van de Radboud Universiteit. Dr. Reiding is onderzoeker bij het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis en voor het Radboud Institute for Culture and History.
[1] Jan Hoedeman, ‘Van der Knaap: bewindslieden aanspreken met excellentie’, de Volkskrant, 16 april 2005.
[2] ‘Van der Knaap wil “excellentie” zijn’, NRC Handelsblad, 18 april 2005.
[3] Handelingen II 2004-2005, 19 april 2005, nr. 74, p. 4528-4529.
[4] Carla Hoetink, Macht der gewoonte. Regels en rituelen in de Tweede Kamer na 1945 (Nijmegen 2018), p. 351-352.
[5] Handelingen II 1972-1973, 28 mei 1973, p. 1566 en 1571.
[6] Nationaal Archief, Notulen Ministerraad, 12 mei 1973.
[7] ‘Mijnheer’, Algemeen Dagblad, 2 juli 1973.
[8] ‘Amersfoortse socialisten in de kerk, christen-democraten in de markthal’, Nederlands Dagblad, 21 november 1973.
[9] ‘Allemaal politiek’, De Tijd, 20 november 1973.
[10] Hans van der Beek, ‘Meneer of excellentie: ‘Jaaah ,oooh, ik vond het prachtig die titel destijds’, Het Parool, 18 april 2005. Zelfs in een omgeving waarin informele omgangsvormen met gezagsdragers de norm was, werd nog wel eens teruggevallen op oude gewoonten, zo bleek tijdens een uitzending van het links georiënteerde VARA-radioprogramma In de Rooie Haan toen toneeldirecteur Guus Oster de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Harry van Doorn (PPR), geheel spontaan en tot hilariteit van de overige aanwezigen met ‘excellentie’ aansprak. Zie: [3] Corine Spoor, ‘Eindredacteur Nagel van de Rooie Haan: de VARA heeft alleen toekomst als ze een duidelijk gezicht heeft’, De Tijd, 28 juni 1974.
[11] Dit overzicht is opgesteld door Rowin Jansen.
[12] Dat er een zeker demagogisch element zat in zijn wens de politiek te ‘ontmythologiseren’ en het zich zo gewoon mogelijk presenteren, gaf Den Uyl zelf ook wel toe. Zie: ‘Joop den Uyl: ik denk dat ik nu beter overkom’, Tubantia, 21 december 1974.