De fictie van de strijd om het Torentje

donderdag 18 maart 2021, 8:30, column van dhr Daniel Boomsma

Ook deze Tweede Kamerverkiezingen was het weer raak: politici die zich als ‘kandidaat-premier’ presenteren in de ‘strijd om het Torentje’. Onbevangen de peilingen negerend meldden zelfs lijsttrekkers van kleine partijen zich bij het loket van de minister-president. Het begon met Joop den Uyl die met zijn PvdA in 1977 campagne voerde met de slogan ‘Kies de minister-president’. In 1986 deed Ruud Lubbers iets vergelijkbaars met zijn inzet ‘Laat Lubbers zijn karwei afmaken’. In 2010 zou de ‘titanenstrijd’ tussen Job Cohen en Mark Rutte plaatsvinden. Twee jaar later werden eerst Rutte en SP-leider Emile Roemer, en daarna Rutte en PvdA-voorman Diederik Samsom opgelijnd voor het ‘hoogste ambt’. In 2017 ging het ‘premiersdebat’ van RTL Nieuws tussen Rutte en Wilders alleen niet door, omdat de redactie ook Jesse Klaver voor dat debat wilde uitnodigen.

Maar de realiteit is dat de Nederlandse kiezer de minister-president niet kiest. Het premierschap is volkomen ‘vrijblijvende ambitie’, zoals politicoloog Tom van der Meer al eens zei, en komt neer op kortzichtig ‘Amerika’tje spelen’. De kiezer kan zetels verdelen over partijen, maar heeft feitelijk niets te zeggen over wie de uitvoerende macht gaan vormen. Daarom is de ingesleten praktijk van partijleiders die doen alsof dat wél zo is schadelijk. De kiezer krijgt het idee dat er inderdaad gekozen wordt voor een kandidaat met een programma voor Nederland dat na de verkiezingen wordt uitgevoerd. Dat is een fictie. De werkelijkheid is dat de pretentie van een duidelijke politieke keuze voor stemmers, direct na de verkiezingsuitslag wordt losgelaten. De werkelijkheid is dat dan de onzichtbare rituele dans begint en een compromis in elkaar wordt geknutseld dat niemand had voorzien. Als klap op de vuurpijl eindigen ‘premierskandidaten’ die zich als ‘alternatieven’ hebben gepresenteerd vaak samen in een kabinet. Dat zal ook na aanstaande woensdag vast en zeker weer gebeuren.

Het was D66-oprichter Hans van Mierlo die erop wees dat deze “karikatuur van een gewone parlementsverkiezing” door politici met ongekende gretigheid wordt omarmd, omdat men heus wel ziet dat de rondtollende kiezers behoefte hebben aan duidelijkheid en échte invloed op de macht. Een meerderheid was in 2017 voor het rechtstreeks kiezen van de premier. Maar zolang dat geen realiteit was, bestreed Van Mierlo’s D66 de schone schijn van een strijd die “alle instincten probeert te mobiliseren op een imaginaire race naar het Catshuis.” Die vorm van schijninvloed vond zijn partij (toen nog) staatsrechtelijke gemarchandeer. Bovendien gaat het ten koste van de vele kandidaat-parlementsleden, die in zelfs in hun eigen regio’s in relatieve anonimiteit de verkiezingscampagne doormaken. Hans Goslinga waarschuwde er vier jaar geleden ook al voor.

Maar, zou je je kunnen afvragen, de grootste partij levert toch gewoon de premier? Ja dat is zo, maar de kern van de zaak is dat de “imaginaire race naar het Catshuis” pretendeert dat de kiezer kiest tussen alternatieven. Een race suggereert op z’n minst een strijd tussen alternatieve coalities. Maar de keuze wie met wie gaat regeren is voorbehouden aan de partijleiders – die de facto weer naar voren zijn geschoven door de top van politieke partijen. Zij mogen de verkiezingsuitslag gaan interpreteren. Dat zou anders zijn als potentiële meerderheden het tegen elkaar opnemen. Zogenaamde alternatieven zoeken nu wel de confrontatie op, maar delen daarna gezamenlijk in de regeringsmacht. Dat maakt de voorafgaande strijd van deze ‘premierskandidaten’ tot een tergend ongemakkelijk toneelstukje.

Een gezond systeem pretendeert niet iets anders te zijn dan het is. Waar een kloof tussen werkelijkheid en pretentie ontstaat, wordt teleurstelling en cynisme gevoed. Het zou dus het één of het ander moeten zijn: óf politici laten de pretentie van de “imaginaire race” naar het premierschap los, óf er komt een systeem of een praktijk waarbinnen de premier daadwerkelijk gekozen wordt. Die eerste optie vraagt om niet veel meer dan het hoog houden van staatsrechtelijke zuiverheid. Op 17 maart kiest Nederland de leden van het parlement. That’s all.

De tweede optie is óf een praktijk van stembusakkoorden óf een nieuw systeem. Stembusakkoorden bieden duidelijkheid vooraf over wie er werkelijk tegenover elkaar staan. Zo’n praktijk vraagt om moedige partijen die voorbij hun partijbelang durven kijken. Toch ligt een verandering op dit gebied niet voor de hand. Ons systeem lokt zulke stembusakkoorden helemaal niet uit. Het was Jan Glastra van Loon, rechtsfilosoof en ‘man van de gekozen minister-president’, die al in 1968 in Acta Politica stelde dat het in een gefragmenteerd landschap zonder duidelijke meerderheden simpelweg loont om ‘zolang mogelijk, ook na de verkiezing, de handen vrij [te] houden voor het onderhandelen met andere partijen over de samenstelling van regering en regeringsprogramma.’ Ons stelsel, vervolgde hij, vormt het grootste risico voor partijen die het duidelijkst zijn, omdat zij met hun kleurbekentenis de eenheid in hun partij op het spel zet. Na de verkiezingen is dat veel minder sterk aan de orde, want dan kúnnen partijen niet anders.

Toch maar de gekozen premier dan? Invoering daarvan zou inderdaad het bestaande parlementaire stelsel omver werpen, zoals ook Van der Meer stelt. Het zou dan ook vragen om hervorming van de evenredige vertegenwoordiging en een sterker parlement (met bijvoorbeeld 250 leden) om de balans tussen een premier met een direct mandaat en de controle op die machtspositie te herijken. In ieder geval is de huidige praktijk er één van ‘doen alsof’. Zo’n parlementaire democratie is slecht voor de legitimiteit van de macht en de geloofwaardigheid van coalitiepolitiek. En het laat de kiezer straks weer teleurgesteld achter als de strijd om het Torentje toch weer iets heel anders blijkt te zijn dan aanvankelijk is gesuggereerd: niets meer dan een strijd om een plekje aan de formatietafel, waar volgens oude verzuilde spelregels een kabinet wordt uitgedacht waar geen partij of kiezer zich vooraf over heeft uitgesproken.

 

Daniël Boomsma is auteur van De keuze van D66 (2016) en De canon van het sociaal-liberalisme (tweede druk 2020).

Deze bijdrage stond in