N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
SP-senator Kox reageert op ophef over zijn motie
Er wordt deze dagen veel beweerd over de positie van de Eerste Kamer. Mooi, al die belangstelling. Maar jammer dat er weinig oog is voor hoe die positie tien jaar terug besproken is met de regering en bevestigd is door de regering, schrijft senator Tiny Kox (SP) in een ingezonden opinie.
De Handelingen van 21 december 2010 lezen weliswaar niet als een spannend jongensboek maar het zou voor senatoren, staatsrechtgeleerden en politieke journalisten wel verplichte lectuur moeten zijn.
De casus was dat de Eerste Kamer na de algemene beschouwingen een motie (32.500 I) had aangenomen tegen verhoging van de BTW op podiumkunsten. Die verhoging stond wel in het wetsvoorstel Belastingplan, dat door een meerderheid van de Tweede Kamer was geaccordeerd. De Eerste Kamer oordeelde desalniettemin – als Kamer van heroverweging – dat de aangezegde BTW-verhoging voor de cultuursector in de gegeven omstandigheden niet passend was.
Bij de behandeling van het Belastingplan in de Eerste Kamer deelde staatssecretaris van Financiën Frans Weekers (VVD) mee dat hij ‘klem zat’ tussen twee Kamers en derhalve niet bij machte was de aangenomen motie uit te voeren. Daarop verzocht ik – namens alle fractievoorzitters – om een derde termijn, in aanwezigheid van de premier Mark Rutte (toen nog van Rutte I). Zover hoefde het niet te komen omdat de staatssecretaris zijn ‘nieuwe doctrine’ – na intensief overleg met premier Rutte – na enkele uren terugtrok en meedeelde hoe hij alsnog uitvoering zou gaan geven aan de aangenomen motie.
Kabinet respecteerde eigenstandige positie Eerste Kamer
D66-woordvoerder Hans Engels, zelf staatsrechtgeleerde, concludeerde daarop ‘dat ik met vreugde vaststel dat het kabinet uiteindelijk de eigenstandige positie en verantwoordelijkheid van de Eerste Kamer respecteert. Dat getuigt van constitutioneel bewustzijn en van respect voor de politieke behoorlijkheid.
Het is wel jammer dat de Eerste Kamer daarvoor tot het uiterste heeft moeten gaan’. (Engels lichtte toe dat, als de regering bij haar eerdere standpunt in het debat gebleven was, de fractie van D66 – net als veel andere fracties – tegen het Belastingplan 2011 zou hebben gestemd).
De verantwoordelijkheid werkt in de richting van beide Kamers
PvdA-woordvoerder Frans Leijnse concludeerde: ‘Deze regering heeft een eigen verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid werkt in de richting van beide Kamers gelijk. In beide Kamers moet de regering volledig verantwoordelijk voor haar eigen gedrag optreden. Verwijzingen naar hetgeen in de andere Kamer plaatsvindt, zijn daarbij in beginsel niet aan de orde.’
En VVD-woordvoerder Ger Biermans concludeerde: ‘Wij zijn verheugd dat het kabinet de eigenstandige rol van deze Kamer heeft bevestigd, misschien moet ik vandaag zeggen: herbevestigd’.
Wij hebben een eigen relatie met de regering
Nadat de staatssecretaris, in overleg met de premier, ‘de oude doctrine’ in ere had hersteld, trok ik, opnieuw namens alle fractievoorzitters, het verzoek om een derde termijn in. Ik vatte het resultaat van het debat als volgt samen: ‘Nu staat vast dat als deze Kamer iets vraagt, de regering niet naar de overkant hoeft te lopen om te vragen of het mag. Wij hebben een eigen relatie met de regering. De regering besluit dan zelf. Als het erop aan komt, respecteert de regering de wens van deze Kamer’.
In dit debat in 2010 hebben Eerste Kamer en regering invulling gegeven aan de ongeschreven regels die in het verkeer tussen regering en parlement betamen. Dat was echt historisch: een Kamer die pal stond voor haar positie en de regering die uiteindelijk die positie niet terzijde schoof maar herbevestigde. En een constitutionele ordening die bewees oud maar effectief te zijn.
De geschiedenis van 2010 leert hoe van confrontatie tot compromis gekomen kan worden. Nu minister Ollongren beweert, als staatssecretaris Weekers in 2010, ‘klem’ te zitten tussen twee Kamers, zegt de heersende doctrine dat dit argument niet valide is, niet constitutioneel. De minister heeft, ook nu, een eigenstandige relatie met de Eerste Kamer en dient niet naar de andere Kamer te wijzen.
Ook met die andere Kamer heeft de minister een eigenstandige relatie – en het is aan haar om beide relaties ‘constitutioneel bewustzijn’ te tonen. In 2010 werd aangetoond dat dat kan. Wellicht is het wijs dat de minister samen met de premier de Handelingen van 21 december 2010 nog eens even naleest?