N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Alleen maar verliezers
Op 23 juni 2020 verwierf in de Eerste Kamer de Motie-Kox cs een meerderheid. De stemming vond plaats in de warme Ridderzaal. President Macron betrad het Torentje omstreeks dezelfde tijd. Het zal zich er niet van bewust zijn geweest. Het was de eerste voltallige aanwezigheid van de senaat na de COVID 19 pandemie. De motie- Kox keurde de weigering af van de Minister van Binnenlandse zaken, ook verantwoordelijk voor wonen, om uitvoering te geven aan twee keer eerder aangenomen moties met gelijkluidend verzoek om - kort gezegd - een generieke huurstop in te voeren ten behoeve van door de pandemie getroffen huurders.
Minister en vice-premier Kajsa Ollongren achtte dit onwenselijk. De maatregel zou immers ook een doelgroep te hulp zou schieten die niet de negatieve gevolgen van de pandemie zou ondervinden en zij verkoos maatwerk. Geen interventie in de vrije sector waarvoor wetgeving nodig zou zijn en die, aldus de minister, een groot structureel beslag (ca. 400 mln) op de begroting zou leggen. Daarvoor was volgens de geldende begrotingsregels geen directe dekking en als dat volgends dezelfde regels uit de eigen begroting zou moeten worden opgevangen, zou dat ten koste gaan van ca. 20 000 woning in de nieuwbouw.
Was het wijs van de meerderheid in de senaat om deze kwestie zo op de spits te drijven? Dit werd in menige publicatie de dag erop geduid als een historisch moment, dat sinds 1875 niet meer was voorgekomen. Dat alleen al zou te denken moeten geven, want senatoren met enig historisch besef, en die zijn er in ruime mate, hebben zich natuurlijk gerealiseerd dat dit een ongewone demarche was voor de kamer die zich zo vaak prijst om zijn reflectie en zijn vermijden van de waan van de dag. Het heeft er alle schijn van dat er alleen maar verliezers zullen zijn.
In het ordedebat tijdens het indienen van deze motie die zijn afkeuring uitsprak, de week tevoren, verwees indiener Kox - fractieleider van de SP en de nestor van de senaat met ruim zeventien dienstjaren - naar een in zijn interpretatie vergelijkbare situatie in 2010 met Staatssecretaris Weekers. Dit ter rechtvaardiging van zijn motie. Ik diende hem in dat orde debat van repliek en wees hem op het risico van ‘constitutioneel uit de bocht vliegen’. Immers, de situatie was nu zo dat de Tweede Kamer een motie - Beckerman (ook SP)van vrijwel gelijke strekking eerder had verworpen.
De kwestie - Weekers uit 2010 verschilt op essentiële aspecten van de casus Ollongren. De rol van de senaat was daar wezenlijk anders. Toen ging de strijd tussen kamer en bewindspersoon om een motie betreffende het Belastingplan, dus in de context van een precieze medewetgevende taak met een wetsvoorstel dat ter goedkeuring gereed lag. Er was daarbij ook een zorg over rechtmatigheid aan de orde (btw op podiumkunsten halverwege het theaterseizoen invoeren). Kortom, dit was de Eerste Kamer in zijn rol van zuivere medewetgever. Begrotingswetgeving is altijd een lastig grensgeval omdat bezwaar tegen een budgettaire component aan de inkomstenkant van de Rijksbegroting grote impact kan hebben. Natuurlijk geldt ten volle het recht op afkeuren, maar als ergens het politieke primaat ligt dan is het wel bij verdelingsvragen en dekking in de respectievelijke begrotingen. Hier is de senaat meestal voorzichtig, maar de verleiding om toch nog wat te “repareren” is van alle tijden. Bij de kwestie- Weekers ging het toen om minder dan ca. 32 ml. Het kon politiek worden opgelost door het kabinet. De relevantie van Kox’ verwijzing is dat ook toen ook de staatsrechtelijke discussie over de eigenstandige rol kabinet/Eerste Kamer bij het uitvoeren van een motie ter tafel kwam. Maar daar houdt de vergelijking dan ook op.
Bij de motie - Kox (2020) die zich tegen Minister Ollongen richtte ging het nu juist niet om de Eerste Kamer in een zuivere medewetgevende kwestie. Die eigenstandige rol staat wederom niet ter discussie. De kern is evenwel de rol van de senaat in het domein van bijsturing van regeringsbeleid en de inzet van zijn instrumenten daarvoor (toezegging, overleg, vragen stellen, motie). Niet alles dat kan is ook verstandig om te doen. De maatvoering en weging zijn van belang bij het gebruik maken van de politieke instrumenten als de motie. Als de mogelijkheid zich aandient dat een incidenteel politiek succes kan worden behaald zou behoren mee te wegen wat het ‘succes’ betekent voor de constitutionele verhoudingen als de rook weer is opgetrokken van het slagveld. Het gaat in de casus - Ollongren om grote beleidsvoornemens en een uitzonderlijke ingreep o.a in de vrije huursector. Tenslotte, niet onbelangrijk en daar gaat het wringen: beleidsvoornemens waarvoor uitdrukkelijk een politieke meerderheid in de Tweede Kamer ontbrak, omdat een vergelijkbare motie daar is verworpen. Dit kon voorspelbaar slechts eindigen met wederzijdse beschadiging: van de minister en van het instituut. Zonder dat de huurders er beter van worden.
De motivatie van enkele woordvoerders was langs de lijnen van ‘we hebben grote ingrepen gesteund, dus dit moet er nu bij kunnen’. Dat is een zinledige bewering, als daarvoor geen meerderheid bestaat in de kamer met het politieke primaat (zie Bert Van der Braak?: Primaat?). Tenslotte geldt in deze kwestie ook het fundament van de democratische gezindheid - vrij naar De Tocqueville - waarin respect voor de minderheid dient mee te wegen. Zeker als de meerderheid per kamer verschilt. De Eerste Kamer zal ook dit overleven, maar zal er niet sterker uit komen.