N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De stembus
Honderd jaar geleden droomde een minister-president van een parlement waarin de ‘volkswil’ zo zuiver, zo ongerept en zo ‘gezond’ mogelijk doorklonk. Die droom werd werkelijkheid. Maar is het een eeuw later nog steeds iets om van te dromen? De minister-president heette Cort van der Linden, de laatste liberale premier van Nederland voor Mark Rutte. Ten tijde van zijn kabinet [1914-1918] kwam de grondwetsherziening tot stand, die Nederland algemeen kiesrecht op basis van evenredige vertegenwoordig opleverde. Sindsdien wordt de Tweede Kamer door alle meerderjarige Nederlanders gekozen en bepaalt het aantal stemmen in het hele land het aantal Kamerzetels.
Een eeuw later is dat algemeen kiesrecht plus die evenredige vertegenwoordiging nog steeds het uitgangspunt van Tweede Kamerverkiezingen. Maar in diezelfde eeuw zijn de nadelen ervan steeds zichtbaarder geworden. Werkt het stelsel politieke versnippering niet te veel in de hand? Is het parlement wel werkbaar met zo vele partijen en partijtjes? Gaat het niet koste van de regeerbaarheid?
Die vragen komen aan de orde in De Stembus, een bundel beschouwingen over het 100-jarige kiesrecht in Nederland. Teruggeblikt op wat een eeuw geleden tot stand kwam, gevolgen worden in kaart gebracht, samenhangen worden geschetst, beperkingen worden oprij gezet, alternatieven worden gewikt, voor- en nadelen worden gewogen.
Dat gebeurt door een keur aan wetenschappers, verbonden aan de Universiteit van Maastricht, de Radboud Universiteit, de Universiteit van Utrecht, de Rijksuniversiteit van Groningen en het Parlementair Documentatiecentrum. De eindredactie voerden Aalt Willem Heringa [hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit van Maastricht] en Jan Schinkelshoek [oud-lid van de Tweede Kamer, adviseur van het Montesquieu Instituut in Den Haag].
De bundel, uitgegeven door Boom, verschijnt als achtste bundel in de reeks van studies waarvoor het Montesquieu Instituut tekent.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nederland zat in de Europese kopgroep wat betreft de invoering van vrouwenkiesrecht. Finland gaf de vrouwelijke bevolking al in 1906 kiesrecht en Denemarken volgde in 1915. Ons land voerde in 1919 het actief vrouwenkiesrecht in, net als Duitsland en Luxemburg. Europese laatkomers waren Italië (1945) en Griekenland (1952). Cyprus lijkt ook pas laat het vrouwenkiesrecht te hebben ingevoerd, maar deed dat direct nadat het in 1960 onafhankelijk werd van Groot-Brittanië. Qua invoering van het algemeen kiesrecht moet Nederland opnieuw Finland en Denemarken voor laten gaan. Het is het melden waard dat Portugal en Spanje pas sinds het midden van de jaren '70 algemeen kiesrecht kennen, respectievelijk 1974 en 1977. Beide Iberische staten ontdeden zich in deze jaren van het dictatoriale juk.
Wanneer we denken aan andere soorten kiesstelsels schieten al snel de meerderheidsstelsels van de Verenigde Staten en Frankrijk te binnen. Het meerderheidsstelsel lijkt lijnrecht tegenover het idee van evenredige vertegenwoordiging te staan, toch kent de EU vele verschillende 'tussenvormen'. Staten zoals Bulgarije, Italië en Litouwen kennen een kiesstelsel waarin een deel van het parlement gekozen wordt door een absolute meerderheid en een ander deel door evenredige vertegenwoordig.
Ierland en Malta kennen een systeem van evenredige vertegenwoordiging met enkelvoudig overdraagbare stem. Hiermee mogen kiezers een rangschikking maken van kandidaten op het stembiljet.
Met 28 verschillende kiesstelsels kennen de lidstaten ook de nodige opmerkelijkheden. Zo is stemmen verplicht in België, Cyprus en Griekenland. Oostenrijk heeft een stemgerechtigde leeftijd van 16 jaar. Kiezers in Letland kunnen ook hun afkeuring voor een kandidaat laten blijken op hun stembiljet. Opmerkelijk aan het Nederlands kiesstelsel is dat wij, net als de Finnen, geen kiesdrempel kennen voor het vergaren van een zetel in het parlement.