Een peloton van potentiële premiers: de verkiezingscampagne van 2017

dinsdag 7 maart 2017, Gerrit Voerman, directeur Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, Rijksuniversiteit Groningen

Afgaande op de Peilingwijzer lijkt de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen van volgende week woensdag min of meer een reprise te worden van die van 2010. Toen zagen we een brede partij­politieke nivellering. De grootste partij – de VVD – was toen met 31 zetels nog nooit zo klein geweest. Maar het kan nog kleiner: de PVV en de VVD zijn volgens de peilingen momenteel in een nek-aan-nek race ver­wikkeld, maar beide komen zij niet boven de 25 zetels uit (zie tabel 1). Ter vergelijking: in de jaren tachtig had de grootste partij zo rond de 50 zetels, en in het eerste decennium na de eeuw­wis­seling ruim 40 zetels. In 2010 waren de onderlinge verschillen in de middenmoot nog relatief groot: de PVV was de derde partij met 24 zetels, terwijl D66 en GroenLinks samen op de zesde positie ston­den met 10 zetels (een verschil van 14 zetels). Momenteel liggen de partijen achter beide koplo­pers veel dich­ter bij elkaar: het CDA is met 19 zetels de derde partij; de PvdA hekkensluiter met 12 zetels (een verschil van 7 zetels).

Tabel 1. Resultaten van de zeven grootste partijen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 en in de Peilingwijzer van 5 maart 2017

 

TK 2010

Peilingwijzer 2017

(Gemiddelde van de boven- en onder marge.)

VVD

31

25

PvdA

30

12

PVV

24

23

CDA

21

19

SP

15

14

D66

10

18

GL

10

17

Totaal

141 (94%)

128 (85,3%)

Waren in 2010 vergeleken met vroeger de verschillen in omvang tussen de meeste partijen al bijzon­der klein geworden, het lijkt erop dat deze nivellering zich op 15 maart in versterkte mate voordoet. De gevolgen daarvan zijn zichtbaar in de verkiezingscampagne: het aantal potentiële premiers is nog nooit zo hoog geweest. Voorheen waren dat er nooit meer dan twee, nu zijn het er maar liefst zeven – ook al lijkt het in enkele gevallen vooral om campagneretoriek te gaan, bedoeld om de rele­vantie van de partij wat op te blazen.

Dat de middel­grote partijen – al dan niet terecht – zich niet kansloos achten voor de eerste plaats en hun lijsttrekker als poten­tiële premier afficheren, is nieuw in de naoorlogse politieke geschie­denis. De Kamerverkiezingen waren altijd het decor van een tweestrijd tussen de KVP en later het CDA (waarin de KVP opging) en de PvdA, waarbij deze volkspartijen in de regel de rest ver achter zich lieten. Met het electorale verval van het CDA aan het einde van de twintigste eeuw kwam er veran­dering in de line up: in 1998 en 2010 ging het tussen de PvdA en de VVD (en in 2003 en 2006 overi­gens als van­ouds weer tussen het CDA en de PvdA). De verkiezingen van 2012 lieten een duel zien tussen de VVD en nota bene de SP, alhoewel die laatste partij uiteindelijk plaats moest maken voor de PvdA. Dit jaar strijdt de VVD met de PVV om de eerste plaats. Alhoewel dat duel nog niet echt van de grond komt, is het wel weer een geheel nieuwe combinatie, wat de instabiliteit van de heden­daagse Neder­landse politiek – gevolg van de sterk toegenomen electorale volatiliteit – goed zicht­baar maakt.

De verschillen met de achtervolgers zijn momenteel echter relatief gering, zodat die zich nog niet uitge­scha­keld achten voor het Torentje. Dat heeft te maken met de afwezigheid van een duidelijk gevecht tussen twee partijen om de hoofdprijs – de grootste partij van het land, met het daaraan verbonden initiatief in de formatie en mogelijk het premierschap. Van de electorale dynamiek die zo’n tweestrijd doorgaans creëert met haar aanzuigende werking op een deel van de kiezers is echter nauwelijks sprake. Dat verklaart mede het gebrek aan focus in de campagne: er zijn geen dominante partijen die de inhoudelijke agenda kunnen bepalen.

De gevolgen van de nivellering zullen ook zichtbaar worden na de Kamerverkiezingen, wanneer er geformeerd moet worden. Zoveel potentiële premiers duidt op even zo vele potentiële regerings­partijen, met nog een paar partijen op het vinkentouw, zoals 50Plus – hetgeen de formatie niet zal vergemakkelijken. Het scheelt dat enkele partijen zichzelf al buitenspel hebben gezet, ook al willen ze dat niet hardop toegeven – de PVV op basis van haar program, de SP door niet met de VVD in zee te willen gaan, 50Plus door een breekpunt te maken van de verlaging van de AOW-leeftijd. Ook al wordt het speelveld zo wat kleiner, de regerings­vorming zal een hele toer worden, zeker wanneer er ook een meerderheid in de Eerste Kamer wordt nagestreefd. Misschien kan aan de ‘genivelleerde’ verkie­zingsuitslag nog het meeste recht worden gedaan door een minderheidskabinet te vormen dat het land met wisselende meerderheden bestuurt, waardoor meer partijen aan hun trekken komen. Tegelijk kunnen de afgevallen premierskandidaten dan toch nog wat meeregeren.

Deze bijdrage stond in