‘Politie, brandweer, Beel’. De Haagse ‘probleemoplosser’ in historisch perspectief

maandag 31 oktober 2022, 13:00, Dr. Jan Willem Brouwer

Remkes

De afgelopen jaren ontpopte Johan Remkes zich tot nationale troubleshooter. Begin 2020 loste de VVD-oud-minister als waarnemend burgemeester een bestuurscrisis in Den Haag op. Een jaar later deed hij hetzelfde in het provinciehuis van Limburg, als tijdelijk commissaris van de koning. Eind 2021 lukte het hem als informateur de impasse in de formatie van het kabinet-Rutte IV te doorbreken. Het was dan ook geen verrassing toen hij in juli 2022 werd gevraagd als ‘gespreksleider’ in de verhitte stikstofdiscussie. ‘Politiek Den Haag weet: is er een crisis, bel Remkes’, schreef Trouw. Begin oktober maakte hij zijn advies bekend. De eerste reacties waren onverwacht positief van alle zijden. Met zijn ‘aura van onafhankelijkheid’ was hij er zelfs in geslaagd de aanvankelijke scepsis bij de boeren weg te nemen. De Volkskrant schreef: ‘dit is dus die Remkes-magie’. Of zijn bemiddeling ook op lange termijn verlossing brengt, moeten we afwachten. De onrust onder boeren laait inmiddels weer op.

De aanwijzing van Remkes als ‘gespreksleider’ werd aanvankelijk gezien als een zwaktebod van het kabinet dat zelf geen beslissingen durfde te nemen. Dat was misschien een juiste constatering. Toch is in het verleden wel vaker een beroep gedaan op gezaghebbende figuren die boven de partijen stonden. Hieronder drie naoorlogse probleemoplossers.

De onderkoning – Beel (1902-1977)

De grootste van allen was waarschijnlijk Louis Beel. Deze KVP-politicus was onder meer minister-president (1946-1948 en 1958-1959) en vicepresident van de Raad van State (1959-1972). Beel maakte faam als probleemoplosser in kwesties rond het Koningshuis. In 1956 was hij voorzitter van de commissie die een uitweg vond uit de brisante Greet Hofmans-affaire. In 1964 bemiddelde hij bij de ruzie tussen het kabinet-Marijnen en koningin Juliana over het huwelijk van prinses Irene. Hier had hij een aanwijsbaar kalmerende invloed op de heetgebakerde ministers.

Daarnaast speelde Beel een grote rol bij de oplossing van enkele moeizame kabinetsformaties, met name in 1963 (Marijnen), 1966 (Zijlstra) en 1967 (De Jong). Na die laatste formatie roemde KVP-leider Norbert Schmelzer Beels ‘magisch gezag’.

Hoewel Beels optreden vooral buiten de publiciteit plaatsvond, brak hij bij het grote publiek door na de oudejaarsconference van Wim Kan in december 1966: ‘We kunnen Beel niet missen. Op Soestdijk hangt-ie naast de telefoon: politie, brandweer, Beel.’ Vanaf dat moment werd Beel in pers steevast ‘de onderkoning van Nederland’ genoemd.

Het minst bekend – Spierenburg (1909-2001)

Minder bekend was Dirk Spierenburg, topambtenaar bij Economische Zaken en in 1948-1951 tevens waarnemend regeringscommissaris voor het Europees Herstel Programma. Zijn visitekaartje gaf Spierenburg begin 1951 af toen de ambtelijke commissie waarvan hij voorzitter was een ferm advies uitbracht over de verhoging van de defensie-uitgaven in de Koude Oorlog. Het kabinet-Drees dat zich hier lange tijd ferm tegen had verzet, ging overstag mede omdat de Commissie aangaf waar kon worden bezuinigd.

Hoe groot Spierenburgs gezag was geworden, bleek later in 1951. De kritiek die hij leverde op het afwijzende kabinetsstandpunt inzake het Franse plan voor oprichting van een Europese Defensiegemeenschap kwam al enkele dagen later in de ministerraad aan de orde. Kort daarna wijzigde het kabinet morrend zijn positie. Nederland nam deel aan de onderhandelingen die, zoals bekend, leidden tot een verdrag dat uiteindelijk door Frankrijk zou worden getorpedeerd.

Spierenburg werd soms met argwaan bekeken in Den Haag. In 1962 verzette de ministerraad zich unaniem tegen het voorstel van premier Jan de Quay hem te benoemen tot secretaris-generaal van Algemene Zaken. De ministers waren bang dat hij een te zwaar stempel op de buitenlandse politiek zou drukken.

In 1980 werd de inmiddels gepensioneerde Spierenburg opnieuw ingezet. Hij moest als regeringscommissaris met andere Europese landen onderhandelen over hogere prijzen voor het door Nederland te leveren aardgas. In enkele maanden leverde hij een huzarenstukje dat de staatskas miljarden opleverde.

De schaduwpremier – Piet-Hein Donner (1948)

De protestantse jurist Piet-Hein Donner verwierf als voorzitter Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid snel de status van troubleshooter – zowel binnen het CDA als daarbuiten. In 2001 oogstte hij bewondering met een advies aan het kabinet-Kok II voor afslanking van de WAO. Termen als ‘een baken van rust en evenwicht’ en ‘de grootmeester van de consensus’ vielen. Dat hij deel uitmaakte van een ‘geslacht’ van overheidsdienaren was een voordeel. Zo was zijn vader André Donner in 1976 lid van de commissie die de Lockheedaffaire tot bedaren bracht.

In 2002 werd Donner minister van Justitie in het kabinet-Balkenende-I. Zijn pleidooi tegen de doodstraf werd alom geprezen. Ook in het kabinet-Balkenende II gold Donner aanvankelijk als de ‘schaduwpremier’. Tijdens een moeizaam Kamerdebat in 2003 over prinses Margarita fluisterde hij voor het oog van de camera de minister-president in. Elsevier publiceerde een portret onder de titel ‘Piet-Hein, superman’.

De ‘magie’ van Donner sleet daarna echter snel. ‘Donner is nu een gewone minister die, in dit kabinet, ook tegenspel krijgt’, constateerde NRC Handelsblad al in april 2004. In 2006 moest hij aftreden in de nasleep van de Schipholbrand. Vanaf 2007 was hij terug als minister van Sociale Zaken maar lag ook toen in de Kamer zwaar onder vuur.

Kortom, de reputatie van een probleemoplosser kan ook snel weer verdwijnen. Zoals Godfried Bomans het formuleerde: ‘Men is het, of men is het niet. Is men het, dan is men het ook, maar is men het niet, welnu, dan is men het ook niet.’

 

dr. Jan Willem Brouwer is historicus verbonden aan het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis.

Deze bijdrage stond in