N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Spanje: politieke onrust en drie verkiezingen in vier jaar tijd
De Spaanse politiek is zo in de ban geraakt van haar interne propaganda-oorlog, dat er praktisch geen tijd overblijft voor zulke bijzaken als het landsbestuur. Acht maanden nadat de conservatieve premier Rajoy werd weggestemd met een motie van wantrouwen (omdat een gerechtelijk vonnis de grenzeloze corruptie van zijn PP-partij had bevestigd), moest de socialistische interim-premier Pedro Sanchez alweer vervroegde verkiezingen uitschrijven.
De kiezers worden nu opgetrommeld op 28 april, voor de derde maal in nog geen 4 jaar. Deze keer gaat de stembusstrijd erom, aldus de nieuwe PP-leider Pablo Casado, of “Sanchez, el okupa de La Moncloa” (de kraker van het Spaanse Catshuis) uit de ambtswoning van de premier wordt geschopt, en vervangen door een goede Spaanse patriot die de Catalaanse separatisten een kopje kleiner zal maken.
Volgens de goede patriotten is Sanchez een “landsverrader”, omdat hij heeft geprobeerd met die Catalanen te onderhandelen over hun grieven. (Tevergeefs overigens, omdat zij blijven hameren op het waandenkbeeld van hun eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring.) En Casado scheldt hem uit voor “kraker”, omdat niemand anders dan een goede patriot op dat Spaanse Catshuis thuishoort.
Dit vindt de PP-leider zo belangrijk, dat hij er geen been in ziet om de regeringsmacht te heroveren via een akkoord met de neo-fascisten; de heimwee naar dictator Franco voedt hun haat van separatisten. De huidige leiders van de Catalaanse afscheidingsbeweging dragen daar enthousiast aan bij, met een dagelijkse modderspuiterij waarin hun visie op Spanjolen ongeveer overeenkomt met de kijk van de Ku-Klux-Klan op nikkers.
In dit emotionele en morele moeras krijgen de feitelijke problemen geen gehoor. Zoals de bijzaak dat 2,4 miljoen kinderen in Spanje, 28 procent van hun bevolkingsgroep, nu beneden de armoedegrens leven. Of dat ruim 3 miljoen Spaanse werklozen kansloos blijven. Of dat 90 procent van de nieuwe werkgelegenheid wordt ‘betaald’ met hongerlonen, en de werkgeversbond vindt dat het minimumloon van 900 euro bruto per maand (zojuist bij dekreet ingesteld) véél te veel is. Of dat twee miljoen jonge mensen met middel- en hogere opleidingsdiploma’s uit Spanje zijn vertrokken omdat hun eigen land hen geen toekomst biedt. Of dat scholen en ziekenhuizen al tien jaar lang verloederen omdat er nooit geld was om nieuw personeel of betere installaties te betalen; en evenmin om de lege spaarpot van het pensioenensysteem bij te spijkeren. (Maar wél waren er altijd genoeg miljoenen voorhanden om naar corruptieschema’s weg te sluizen).
Premier Sanchez en zijn -voornamelijk vrouwelijke- ministers hebben geprobeerd om zulke praktische problemen aan te pakken, maar kregen weinig kans op succes. Hun begroting voor 2019 werd begin februari onderuit gehaald door een monsterverbond van conservatieven en separatisten.
In voorgaande maanden was Sanchez erin geslaagd om 18 wetten goedgekeurd te krijgen. (De meeste van die initiatieven waren eerder al aanvaard door een meerderheid in het parlement, maar prompt buiten werking gesteld door de vorige regering met het excuus dat er ‘geen geld voor was’. Verder werden 33 wettelijke voorschriften van de EU die ‘in de burokratie waren blijven steken’ nu van kracht gemaakt, plus 25 dekreten van het Sanchez-kabinet om urgente kwesties op te lossen.) Maar dit alles viel in het niet naast de 45 (!) nieuwe wetsvoorstellen, vooral inzake sociale uitgaven en rechten, die de conservatieve oppositie naar de ijskast verwees. Want hoewel Sanchez de motie van wantrouwen tegen de PP-premier had gewonnen, bleven het Kamerbestuur plus de meerderheid van de Senaat in handen van de conservatieven.
Wat nu? Sanchez hoopt dat het argument dat Spaans rechts al zijn goede bedoelingen heeft getorpedeerd, voldoende zal zijn om een linkse meerderheid op de been te krijgen bij de verkiezingen van 28 april. Maar de opiniepeilingen zitten hem niet mee. Zij voorspellen een kleine voorsprong van de drie rechtse partijen samen: 1) de herbewapende PP onder de jeugdige Casado, een leerling van ex premier Aznar; 2) de ‘liberale’ Ciudadanos, die onder hun even jeugdige leider Albert Rivera een plotselinge ruk naar rechts hebben gemaakt (omdat opiniepeilingen hen in 2017 beloofden dat zij miljoenen stemmen bij de terneergeslagen PP konden weghalen); en 3) Spanje’s nieuwe politieke fenomeen Vox, dus de heropstanding van extreem rechtse Franco-erfgenamen.
Afgelopen December kreeg Vox bij gewest-verkiezingen in Andaloesië opeens 400.000 proteststemmen (11 procent), en gaf daarmee de doorslag bij de vorming van de regionale deelregering. Diezelfde combinatie zweert nu dat zij Sanchez in Madrid weg gaat werken: PP plus Ciudadanos, met steun van Vox. Half februari gingen hun drie leiders gezamelijk op de foto bij een luidruchtige anti-Sanchez demonstratie in de hoofdstad. Casado en Rivera hebben geen boodschap aan de mening van hun Europese geloofsgenoten over samenwerking met neo-nazis of neo-fascisten.
De grote vraag is of dit conservatieve offensief, en vooral de terugkeer van extreem rechts, ten slotte de twee of drie miljoen linkse kiezers die in afgelopen jaren naar de stemonthouding waren verdwenen, weer naar het stemlokaal kan lokken. Maar daar durft geen enkele opiniepeiler cijfers over te voorspellen.
Robbert Bosschart is specialist in de Spaanse politiek. Hij was jarenlang NOS-correspondent in dat land en heeft verschillende boeken uitgebracht over Spanje.