Zakelijke belangen van Kamerleden: op afstand plaatsen?

maandag 27 augustus 2018, Paul Bovend’Eert - hoogleraar staatsrecht Radboud Universiteit Nijmegen

Het VVD-kamerlid Wybren van Haga raakte onlangs in opspraak in verband met bepaalde zakelijke activiteiten als verhuurder van panden. De VVD-integriteitscommissie onderzocht de kwestie en oordeelde dat het Tweede Kamerlid onomwonden voor het Kamerlidmaatschap moest kiezen. Zijn zakelijke belangen diende Wybren van Haga op afstand te plaatsen. Het Kamerlid heeft inmiddels medegedeeld dat hij zijn aandelen onderbrengt in een stichting met een buitenstaander als bestuurder.

Bewindspersonen

De door dit Tweede Kamerlid getroffen maatregelen om zijn zakelijke belangen op afstand te plaatsen zijn uitzonderlijk in de Nederlandse parlementair-politieke verhoudingen. Bekend is dat het treffen van dergelijke maatregelen voor ministers al jarenlang vaste praktijk is.

Aan het eind van elke kabinetsformatie maakt de formateur met kandidaatbewindslieden afspraken over het beëindigen van alle nevenfuncties en zo nodig over het doen van afstand van zakelijke (financiële) belangen of over het op afstand plaatsen van dergelijke belangen. Met deze vrijwillige informele afspraken vooraf (zonder enige wettelijke grondslag) wordt beoogd om iedere vorm van schijn van belangenverstrengeling te vermijden en objectieve besluitvorming door ministers te bevorderen.

Grondwet

Ook voor Tweede Kamerleden geldt dat zij belangenverstrengeling dienen te vermijden. Kamerleden vervullen een vertegenwoordigend en vrij mandaat. Zij worden geacht zonder last het algemeen belang te behartigen (art. 50 en 67 lid 3 GW). Zij behartigen algemene belangen, niet op persoonlijk gewin gerichte (financiële) belangen die voortvloeien uit aangegane verplichtingen jegens derden.

De regeling van beëdiging van Kamerleden (krachtens art. 60 Gw) geeft uitdrukking aan dit onafhankelijke mandaat van Tweede Kamerleden. De vraag is vervolgens welke concrete (wettelijke) voorzieningen er zijn om dat vertegenwoordigende mandaat te waarborgen en belangenverstrengeling te voorkomen. Afgezien van de genoemde zeer algemene grondwetsbepalingen zijn de voorzieningen en waarborgen in het Nederlandse parlement heel beperkt. Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer bevat slechts enkele summiere voorschriften inzake de registratie van giften, reizen op kosten van derden en financiële en andere zakelijke belangen.

De voorschriften hebben weinig betekenis in de praktijk. Er is geen enkele controle op de juiste naleving van deze voorschriften. De Grondwet en de wet verklaren bovendien weliswaar bepaalde openbare functies onverenigbaar met het Kamerlidmaatschap, maar het vervullen van andere commerciële/maatschappelijke (neven)functies of het bezit van zakelijke belangen, zoals aandelen, wordt niet uitgesloten of beperkt. Wel bepaalt de wet dat het bedrag van de schadeloosstelling (bezoldiging) van Tweede Kamerleden ten dele wordt verminderd met ontvangen inkomsten.

Uitkomst onderzoek

Het oordeel van de VVD- integriteitscommissie ten aanzien van het Kamerlid Wybren van Haga is tegen deze achtergrond heel opmerkelijk en eigenlijk niet goed te begrijpen. Het komt als het ware uit de lucht vallen. Weliswaar geldt ook voor Kamerleden dat zij belangenverstrengeling dienen te vermijden, maar enig wettelijk of reglementair voorschrift dat zakelijke belangen verbiedt of beperkt voor Kamerleden, ontbreekt. Kamerleden zijn op zichzelf vrij om dergelijke belangen te hebben, tenzij blijkt dat daardoor belangenverstrengeling optreedt.

Daarvan is echter in dit geval niet gebleken. Overigens snijdt het argument van de VVD –integriteitscommissie evenmin hout, dat het betrokken Kamerlid de belangen moet afstoten om zich volledig op het Kamerlidmaatschap te kunnen richten. Partijverplichtingen tot het op afstand plaatsen van zakelijke belangen zijn aldus niet goed te rijmen met de constitutionele positie van Kamerleden.

Gedragscode

De vraag is vervolgens of het wenselijk is voor Tweede Kamerleden om een wettelijke regeling te treffen waarbij zij verplicht worden om hun zakelijke (financiële) belangen op afstand te plaatsen. Bij de beantwoording van deze vraag moet men zich bewust zijn van het feit dat het Nederlandse parlement op het punt van het stellen van regels die beogen belangenverstrengeling tegen te gaan, ver achter loopt vergeleken met andere Westerse parlementen.

In het kader van de Raad van Europa heeft een werkgroep, genaamd GRECO ( Group of States against Corruption), nog niet zo lang geleden (2013 en 2015) Nederland daarbij fors op de vingers getikt. De werkgroep hekelde – mijns inziens terecht- het ontbreken van een gedragscode voor Kamerleden en een behoorlijk handhavingmechanisme in de beide Kamers van het Nederlandse parlement.

Waarborgen tegen belangenverstrengeling vormen doorgaans een belangrijk onderwerp van een dergelijke gedragscode. Zo’n gedragscode zou in die context niet alleen meer stringente regels voor het aanvaarden van giften en reizen op kosten van derden kunnen bevatten, maar ook een strikte regeling betreffende volledige registratie van financiële belangen van Kamerleden (en hun familieleden) met een adequate controle daarop.

Bovendien bevat een gedragscode doorgaans regels die concrete vormen van belangenverstrengeling, zoals lobbying tegen betaling, verbieden. Het is in de Nederlandse verhoudingen, denk ik, zaak om eerst de noodzakelijke stappen te zetten om te komen tot een uitgewerkte gedragscode voor Tweede Kamerleden, waarin voornoemde basisvoorzieningen in verband met belangenverstrengeling en een behoorlijk handhavingmechanisme voorhanden zijn.

Commerciële nevenfuncties

Of daarnaast voor Kamerleden bijzondere regelingen moeten worden getroffen ten aanzien van het beperken van commerciële nevenfuncties of het op afstand plaatsen van financiële belangen is, denk ik, een apart punt van aandacht. Bedacht moet daarbij worden dat het in Westerse parlementen allerminst gangbaar is om van leden van het parlement te eisen dat zij hun financiële belangen op afstand plaatsen.

Zelfs in het Amerikaanse Congres, waar zeer stringente regels gelden voor het vervullen van nevenfuncties, worden dergelijke eisen (qualified blind trust) tot op heden niet gesteld. Ook in dat opzicht komt het oordeel van de VVD-integriteitscommissie nogal merkwaardig over. Men is hier plotsklaps nog Roomser dan de Paus!

Tenslotte: hiervoor ging het over Tweede Kamerleden en het op afstand plaatsen van hun financiële belangen. De positie van Eerste Kamerleden is hiervoor buiten beschouwing gebleven. Het is echter duidelijk dat een adequate gedragscode voor Eerste Kamerleden, die veelal hun hoofdfunctie elders hebben, vanuit een oogpunt van belangenverstrengeling zo mogelijk nog dringender gewenst is.