De Sociaal-Economische Raad: een onvermijdelijke uitdrukking van onze politieke cultuur

maandag 25 april 2022, 13:00, dr. Willem Camphuis

Op 1 april jl. nam Mariëtte Hamer, na ruim zeven jaar, afscheid als voorzitter van de SER. Pers en polder grepen haar afscheid aan om haar verdiensten te schetsen, maar ook de onvermijdelijke vraag te stellen welke rol en relevantie die Raad vandaag nog heeft. De SER is na ruim 70 jaar nog steeds het middelpunt van de polder. Maar daarmee is niet gezegd dat dit allemaal de verdienste van SER zelf is en hij ook structureel grote invloed uitoefent.

Een gewenst pacificerend en deskundig baken

Bij de installatie van de SER in juli 1950 sprak minister-president Drees over een ‘uiterst belangrijk college’, dat de ‘levende inzichten bij ondernemers, arbeiders en wetenschap kenbaar moeten maken aan de regering’. Maar hij voegde er tegelijkertijd aan toe dat het regeringsbeleid wel verstaan moest worden door het bedrijfsleven en de wetenschap. In het verzuilde Nederland, dat nog midden in de wederopbouw zat, was de SER daarmee een plek waar de leiders van het sociaal-economisch bestel samen met onafhankelijke deskundigen zouden bijeenkomen om vanuit een sterk gevoelde gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het algemeen belang te schikken en te plooien zodat de wetgever zich op voorhand van draagvlak verzekerd wist.

In de jaren ’50 en ’60 werd de SER, naast de Stichting van de Arbeid, steeds meer het publieke gezicht van wat we in de jaren ’90 de “Nederlandse polder” zijn gaan noemen. De media, inclusief de opkomende televisie, schetsten bij voortduring het beeld van langdurig vergaderende mannen in rokerige zalen, die én hun belangen verdedigden maar óók hun verantwoordelijkheid voor de publieke zaak kenden. Een bijzondere rol was daarbij weggelegd voor de kroonleden, die uit naam van wetenschap en neutraliteit, de verbindende schakel moesten zijn tussen werkgevers en werknemers. Om aan die rol uitdrukking te geven zaten kroonleden (goeddeels hoogleraren) tijdens raadsvergaderingen op een podium, dus hóger dan vertegenwoordigers van werkgevers en – zoals die toen nog heetten – arbeiders. De adviezen, toen nog alleen aan de regering, behoorden vooral tot het financieel en sociaal-economisch domein in enge zin: sociale zekerheid, loon- en prijsbeleid en conjunctuurvraagstukken.

Op de golven van de nieuwe tijd

De polarisatie die in de loop van de jaren ’60 op gang kwam, bracht de SER in een heel ander vaarwater. Eerst waren het nog vooral de gevechten om de vrije loonpolitiek, vanaf de jaren ’70 had de Raad zich te verhouden tot de grote veranderingen in politiek en maatschappij en de sociaal-economische veranderingen die daarmee samenhingen. Het werkterrein verbreedde zich met bijvoorbeeld vraagstukken over medezeggenschap, consumentenzaken en arbeidsomstandigheden.

De landelijke polarisatie tussen werkgevers en werknemers die doorwerkte in de SER, maakte in 1975 zelfs dat het 25-jarig bestaan zeer ingetogen gevierd moest worden. Daar kwam bij dat de SER steeds meer werd aangewreven een achterhaald orgaan te zijn. Onder aanvoering van de jonge PvdA’er Bram Peper en veelal gesteund door werknemersvertegenwoordigers werd de SER ervan beschuldigd een vrijplaats te zijn voor de regering om lastige vraagstukken te parkeren (“de SER als ijskast van de Nederlandse politiek”) en met zijn meerderheidsadviezen (voor zover die er nog waren) het parlement feitelijk zou dwingen akkoord te gaan met voorstellen van niet-gekozen belangenbehartigers. Naar goed Haags gebruik werd deze discussie overigens naar een aparte commissie gemanoeuvreerd, die pas jaren later (1984) met een advies kwam waarin taak, samenstelling en werkwijze vrijwel ongewijzigd zouden blijven. Ook na het beroemde akkoord van Wassenaar van 1982 bleef het nog lang onrustig in de SER. Pas onder de paarse kabinetten-Kok (1993-2002) kwamen de eerste hervormingen tot stand (de verplichte advisering door de SER verviel) en weer later werd de inmiddels achterhaalde publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie het aangrijpingspunt waardoor er een nieuwe Wet op de Sociaal Economische Raad werd aangenomen, die nu ook het parlement kon adviseren.

Een veelvormige continuïteit in ruim 70 jaar

De relatief woelige geschiedenis van de SER zou aanleiding kunnen geven de rol en relevantie van de Raad enkel in cynische termen te duiden. In de parlementaire en politieke journalistiek worden namelijk regelmatig twee even klassieke als kennelijk onuitroeibare clichés herhaald: achter de schermen oefent de SER (te) grote invloed uit op de wetgever en aan de andere kant is de SER een vertragend praatcircus van belangengroepen. De SER zelf betoogt al ruim 70 jaar steevast dat hij een onmisbaar gespreks- en adviespodium is, dat de Nederlandse samenleving faciliteert in haar streven naar een stabiele en welvarende maatschappij.

Vanaf de jaren ’80 zijn de nodige studies over de overlegeconomie en de SER als leidend orgaan verschenen. Die brachten eerst en vooral de nuancering aan in de beeldvorming. De bekende clichés bleken zeker niet zonder grond, maar in de wisselwerking met de verschillende kabinetten - die niet altijd zuiver op de graat waren als het gaat over gebruik en misbruik van de Raad - bleek de SER zeker zijn toegevoegde waarde te kunnen bieden. Denk aan uitgebreide analyses, het duiden van beleidskeuzes, het schetsen van het bestaande draagvlak en vooral door langetermijnvraagstukken te plaatsen boven de politieke kortetermijngevechten. Maar bovenal is onderkend dat de SER een onderdeel is van een overlegtraditie die we nu eenmaal langdurig hebben en probleemmodel noch wondermiddel is.

Er is geen groter contrast mogelijk tussen de eerste SER met zijn stuurse wetenschapper François de Vries aan het hoofd (1950-1958) en de emancipatorisch gedreven politica Mariëtte Hamer die een veel breder samengestelde SER leidde met veel meer aandachtsgebieden. Maar de constante is dat Nederlandse belangenvertegenwoordigers elkaar altijd zijn blijven opzoeken en dan min of meer vanzelf uitkwamen op de plek die daarvoor speciaal is ingericht. Zo’n organisatie moet het wel heel bont maken wil sociaal-economisch Nederland een andere vrijplaats voor overleg opzoeken.

 

Dr. Willem Camphuis is historicus en promoveerde op de betekenis van de advisering door de SER

Deze bijdrage stond in