N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Lage voorkeurdrempels, hoge kiesdijken
Het Nederlandse kiesstelsel van vrijwel zuivere evenredige vertegenwoordiging kent belangrijke voor- én nadelen. Een zwaarwegend voordeel is dat vrijwel elke stem, uitgebracht bij de Tweede Kamerverkiezingen, relevant is; er gaan weinig stemmen verloren. Het kiesstelsel heeft echter ook een vergaande versplintering van het parlement als gevolg. Daardoor zijn coalitiekabinetten met (steeds vaker) drie of meer partijen nodig. De kabinetsformatie duurt lang en de coalitiepartijen moeten ook tussentijds geregeld onderhandelen om tot overeenstemming te komen. Het kiesstelsel leidt, met andere woorden, tot stroperigheid.
Het Nederlandse kiesstelsel kent ook een paradox. In een stelsel van vrijwel zuivere evenredige vertegenwoordiging zou de kiezer zich goed gerepresenteerd moeten voelen. Immers, er zijn veel politieke stromingen in het parlement vertegenwoordigd, van een dierenpartij tot een orthodox-protestantse partij. Helaas werkt het kiesstelsel anders. In de praktijk blijkt de band tussen kiezer en gekozene niet sterk. Veel Kamerleden zijn bij de kiezer onbekend, omdat zij – zoals dat dan heet – ‘op de slippen van de lijsttrekker’ in de Kamer worden gekozen. Veel kiezers stemmen op de lijsttrekker. Zij weten daardoor niet welke Kamerleden nog meer voor de betreffende partij in de Kamer zijn gekozen. Een Kamerlid is in Nederland relatief onbekend. De band tussen kiezer en gekozene zou in een kiesstelsel met districten sterker zijn, zeker als het enkelvoudige districten betreft. Kandidaten worden in hun district gekozen, waardoor zij bekend zijn bij de kiezers in dat district.
De Staatscommissie parlementair stelsel (de commissie-Remkes) stelt voor om het persoonlijke element van het kiesstelsel te versterken. De commissie constateert in haar rapport Lage drempels, hoge dijken dat kiezers zich onvoldoende vertegenwoordigd voelen. Zij grijpt terug naar het in 2006 door het Burgerforum Kiesstelsel ontwikkelde kiesstelsel. Dat geeft de kiezer de mogelijkheid om ofwel op een lijst (partij) te stemmen, ofwel op een kandidaat. De zetelverdeling blijft plaatsvinden op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging. Stel dat een politieke partij tien zetels behaalt en 80% van deze zetels komt van lijststemmen en 20% van persoonsstemmen, dan worden de tien zetels verdeeld in acht lijstzetels en twee persoonszetels. De eerste acht kandidaten op de lijst zijn gekozen, gevolgd door de twee kandidaten die daarna de meeste stemmen hebben. Daarmee krijgt de voorkeurstem een andere vorm en meer gewicht. Bovendien zouden, aldus de commissie, regionale voorkeuren duidelijker tot uiting komen. De Staatscommissie wil echter geen kiesdrempel. Een drempel van 5% zou niet werken tegen verdere versplintering van het parlement – de commissie verwijst naar Duitsland – en een nóg hogere drempel zou in strijd zijn met de evenredigheid van het kiesstelsel.
Het kabinet neemt de aanbevelingen van de Staatscommissie voor wat betreft het kiesstelsel over. Het wil de regionale binding vergroten, omdat deze zou bijdragen aan een betere vertegenwoordiging. Kiezers zouden zich meer kunnen herkennen in hun (regionale) volksvertegenwoordigers. Opvallend is echter dat het kabinet veel ingrijpendere voorstellen doet dan de Staatscommissie, om de regionale component in het kiesstelsel nog verder te vergroten. Het wil de mogelijkheid verkennen van een meervoudig districtenstelsel, overigens met compensatiezetels om de evenredige vertegenwoordiging te waarborgen. Het betreft dan een variant op het Deense kiesstelsel. Kiezers hebben één stem. Op grond van 20 districtslijsten worden 100 zetels verdeeld. De overige (50) zetels zijn bedoeld om partijen te compenseren die via districten minder zetels halen dan zij op grond van evenredige vertegenwoordiging zouden hebben behaald. Ten slotte wil het kabinet een wijziging van de functie van de Kamerkieskringen onderzoeken, waardoor partijen verschillende kandidatenlijsten kunnen indienen. De Staatscommissie wijst dit voorstel juist af.
Het valt moeilijk te voorspellen wat de gevolgen zijn van het door de Staatscommissie voorgestelde kiesstelsel. Vooropgesteld, meer regionalisering lijkt mij een goede zaak. De herkenbaarheid van de Kamerleden neemt toe als zij meer uit de regio afkomstig zijn. Er rijzen echter ook vragen. Zullen er daadwerkelijk meer regionale kandidaten in de Tweede Kamer komen als de persoonsstem een groter gewicht krijgt? Hoeveel kiezers zullen gebruik maken van de persoonsstem? Of zullen zij gewoontegetrouw niet op een lijst maar op de lijsttrekker stemmen? En wat zijn de gevolgen van het stelsel? Betekent meer regionalisering dat specialisten in de fractie (economen, juristen) moeilijker gekozen worden? Ten slotte, is het kiesstelsel uiteindelijk niet te ingewikkeld? Deze laatste vraag geldt des te meer voor het voorstel van het kabinet voor een meervoudig districtenstelsel. Dat heeft dan weer als voordeel dat de regionalisering daadwerkelijk tot stand zal komen: partijen worden dan ‘gedwongen’ om in de districten kandidaten te stellen. De Tweede Kamer zal daardoor een betere regionale afspiegeling krijgen.
Het is daarentegen jammer dat zowel de Staatscommissie als het kabinet een kiesdrempel meteen afwijzen. Toegegeven, deze houdt versplintering niet helemaal tegen. Maar nu zijn er maar liefst dertien fracties in de Kamer vertegenwoordigd, waarvan er zes nog geen 5% van het aantal stemmen heeft behaald. Ook hier is het koffiedik kijken wat een drempel daadwerkelijk bereikt (CU en SGP zullen immers samen wél de kiesdrempel halen). Een zekere matigende invloed heeft een kiesdrempel wel degelijk en dat heeft directe gevolgen voor bijvoorbeeld de kabinetsformatie en voor het functioneren van zowel de Tweede Kamer als de coalitie. Een lage voorkeurdrempel en een hoge kiesdijk: dat zou het parlementaire stelsel ten goede komen.
Hansko Broeksteeg is als universitair hoofddocent staatsrecht verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen.