N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
‘Moet kunnen’ is voorbij
Binnen een jaar na haar verkiezing tot voorzitter van de Tweede Kamer ondervindt Vera Bergkamp al forse openbare kritiek van de leden op haar leiding. Op eerste oog zou je dan denken: de Kamer heeft de verkeerde voorzitter gekozen. Toch is het maar de vraag of het eerste oog wel goed ziet.
Bergkamp reageerde in haar eerste maanden zeker niet steeds even alert, maar wat wil je in de eerste maanden? Ook voorgangers en voorgangsters hebben ‘het vak’ moeten leren en dat gaat onvermijdelijk gepaard met uitglijders. Iedere voorzitter moet weer de geëigende tactiek leren waarmee hij of zij het debat ordentelijk tot een goed einde brengt. Dat heeft met talent te maken maar voornamelijk met oefening.
Het probleem voor elke voorzitter is dat bij haar of hem wel de jurisdictie berust over de orde in de Tweede Kamer, maar dat de bijbehorende autoriteit liefst zoveel mogelijk wordt genegeerd en dat de jurisdictie niet wordt geschraagd door veel effectieve bevoegdheden. Heel Nederlands: je bent wel voorzitter maar verbeeld je maar niks!
In de kern zijn de handelingsmogelijkheden van een voorzitter volledig afhankelijk van de ruimte die de Kamer aan haar of hem verschaft. Dit is weliswaar formeel zoals het hoort, maar alleen indien de Kamer die ruimte niet te krap bemeet. Dat blijkt dan weer afhankelijk, niet alleen van gemelde allergie voor autoriteit, maar ook van het politieke klimaat in de Kamer en de mate van polarisatie tussen Kamerleden en -fracties onderling. Factoren die een voorzitter maar heel beperkt kan beïnvloeden.
Mijn medecolumnist Bert van den Braak heeft eind vorig jaar al, met veel illustratieve voorbeelden, betoogd dat de grenzen van het toegestane wangedrag in de Tweede Kamer nu wel zijn bereikt1). Opeenvolgende voorzitters hebben echter in de loop van zo’n vijftien jaren gedrag toegestaan dat met de hoofdregel van behoorlijk parlementair optreden in strijd is. Die luidt dat sprake moet zijn ‘van onderling respect’ en dat ‘geen afbreuk (mag worden gedaan) aan de waardigheid van de Kamer’.
Het rumoer dat in de laatste weken in de Kamer is ontstaan en de eisen die vervolgens aan de voorzitter zijn gesteld vergen in feite een terugkeer van een route die al minstens anderhalf decennium is gevolgd. Niet de voorzitter is daarbij de eerstgeroepene om in te grijpen, maar het zijn de Kamerleden die elkaar op hun gedrag moeten aanspreken. De voorzitter moet het hebben van tactvol vragen of het niet een beetje minder kan. Het hardste middel blijkt dan vaak het gebruik van humor te zijn waarmee een Kamerlid op zijn plaats wordt gezet.
In een vreedzaam opererende Kamer kan je het daar in het algemeen bij laten, maar zo heeft de geschiedenis van de laatste decennia zich niet ontwikkeld: de verruwing nam steeds grover vormen aan. Naar alle waarschijnlijkheid wilde de Kamer het ook zo. Zij gaf aan haar voorzitter in elk geval niet de ruimte in te grijpen met gebruikmaking van de sancties waarin het Reglement van Orde (RvOTK) voorziet, namelijk de waarschuwing (die wel wordt gebruikt maar vervolgens genegeerd), de ontneming van het woord en de uitsluiting van de vergadering voor één dag.
De Kamer stond jaren lang niet toe daarvan gebruik te maken met twee motieven: de uitgeslotene gaat de martelaar van ‘machtsmisbruik’ spelen en het recht van vrije meningsuiting mag in de Kamer niet worden beperkt. Dat laatste duidt op een uiterst curieuze interpretatie van de indemniteit van Kamerleden: zij mogen niet worden vervolgd voor wat zij ter vergadering in de Kamer zeggen. Nee, niet vervolgd door justitie noch veroordeeld door de rechter, maar wel door de voorzitter die in de Kamer de jurisdictie overneemt van de rechter2).
Wat je moet afleiden uit het rumoer van de laatste weken in de Kamer is dus eigenlijk dat in de Kamer de wind is gedraaid en dat van de voorzitter nu wel het gebruik van sancties wordt verlangd. ‘Moet kunnen’ is blijkbaar voorbij. Dat vereist sterke aanpassing van de voorzitter en dat is meer dan wennen aan het ambt. Het zou vooruitgang betekenen als dit de les zou blijken te zijn van het recente ongenoegen in de Kamer. Aan Vera Bergkamp om de Kamer die les ook echt te leren.
Prof.dr. J.Th.J. van den Berg is fellow van het Montesquieu Instituut en emeritus hoogleraar aan de Universiteit Leiden (parlementaire geschiedenis) en Maastricht (parlementair stelsel). Hij is oud-lid van de Eerste Kamer.
Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.
-
1)Bert van den Braak, ‘Ongeoorloofd gedrag, de grens is bereikt’, column, 10 december 2021. Ook Wouter de Winther (Telegraaf, 25 januari 2022) en Bart Zuidervraat (Trouw, 26 januari 2022) stonden er uitvoerig bij stil.
-
2)J.Th.J. van den Berg, ‘Voorzitterschap versterken’, column, 1 november 2013. Meer columns over het voorzitterschap in: Idem, Kortheidshalve. Over recht en macht in de democratie, Diemen: EW Uitgeverij 2020, 63 – 87.