Bundel 23: 13. Soevereiniteit in de context van europeanisering en globalisering

A.M. Waltermann1)

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Inleiding

Na de Tweede Wereldoorlog werden de eerste stappen van europeanisering gezet die onder meer hebben geleid tot de Europese Unie (EU) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van vandaag. Naast deze europeanisering hebben ook processen van globalisering plaatsgevonden – al is het lastiger om daar een begindatum aan te koppelen. De europeanisering, en in mindere mate de globalisering, hebben ertoe geleid dat tal van bevoegdheden zijn overgedragen van het nationale niveau naar supra- en internationale niveaus. Daarbij komt regelmatig de vraag op of dit alles niet een verlies of beperking van nationale soevereiniteit betekent.

In deze bijdrage wordt de invloed van europeanisering en globalisering op het Nederlandse staatsrecht nader belicht. De nadruk ligt hierbij op soevereiniteit en de rol van dit begrip in de recente, dat wil zeggen naoorlogse, Nederlandse context. Hierbij staat de vraag centraal die ten grondslag ligt aan de in 2014 door de Tweede Kamer aangenomen motie-Omtzigt/Segers:2) wanneer is er sprake van een overdracht van soevereiniteit en welke waarborgen zijn wenselijk en noodzakelijk bij een dergelijke overdracht?

In deze bijdrage beschrijf ik eerst de rol die het soevereiniteitsbegrip in Nederland speelt en laat ik zien dat dit voornamelijk gebeurt in de context van internationalisering en europeanisering (par. 13.2). Hierna ga ik in op de betekenis van soevereiniteit en beargumenteer ik dat de relevante vraag in de context van internationalisering/europeanisering niet is of Nederland zijn soevereiniteit verliest of beperkt, maar of een overdracht van bevoegdheden naar internationaal/Europees niveau mogelijk en wenselijk is (par. 13.3). De rol van de Grondwet in het bepalen van de mogelijkheid en wenselijkheid van een dergelijke overdracht komt in paragraaf 13.4 aan orde. Ik sluit af met een conclusie en een blik naar de toekomst (par. 13.5).

2.

Soevereiniteit in de context van globalisering en europeanisering

Anders dan veel grondwetten ter wereld noemt de Nederlandse Grondwet van vandaag het begrip soevereiniteit niet. De eerste Grondwet (1814) sprak nog van ‘de Soevereine Vorst’, wat in 1815 ‘de Koning’ werd, waarmee de expliciete verwijzing naar soevereiniteit verdween. In 1948 werd een hoofdstuk opgenomen over de overgang naar een nieuwe rechtsorde vanwege de dekolonisatie. Hoewel de overdracht van soevereiniteit aan Indonesië hier deel van uitmaakte, werd het soevereiniteitsbegrip ook hier niet genoemd. Het is dan ook niet verrassend dat de Raad van State in 1983 opmerkte dat de Grondwet het soevereiniteitsbegrip als zodanig niet kent, alhoewel het begrip soms doorklinkt als het gaat om de verdediging van de onafhankelijkheid van de staat, bijvoorbeeld in de bepalingen aangaande de krijgsmacht en de dienstplicht (die toen nog met een actieve opkomstplicht was verbonden).3) Nederlandse handboeken staatsrecht gebruiken het begrip nauwelijks, tenzij in rechtsvergelijkend perspectief of met betrekking tot internationaal recht.

Dat soevereiniteit niet als zodanig in de Grondwet genoemd wordt, betekent echter niet dat soevereiniteit helemaal geen rol speelt in Nederland. Discussies omtrent soevereiniteit komt men voornamelijk tegen in de context van europeanisering en globalisering. In het bijzonder de overdracht van bevoegdheden die traditioneel werden beschouwd als onderdeel van de nationale soevereiniteit – oftewel de kern van staatsmacht – leidt tot discussie onder politici, academici en ook burgers. Artikel 92 van de huidige Grondwet maakt een dergelijke overdracht van bevoegdheden nadrukkelijk mogelijk; genoemd wordt een overdracht van bevoegdheden tot wetgeving, bestuur en rechtspraak aan volkenrechtelijke organisaties. Dit gebeurt bij of krachtens verdrag en dat vereist voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal. Ondanks of juist vanwege deze grondwettelijke mogelijkheid ontstaan discussies waarin het soevereiniteitsbegrip wordt gebezigd.

Een greep uit de recente geschiedenis: in 1989 werd met betrekking tot het Schengenakkoord gezegd dat men zich kan ‘afvragen of niet de soevereiniteit wordt aangetast’,4) en volgens Bernlef, Fortuyn en Faber zou het Verdrag van Maastricht (1992) vergaande gevolgen voor de nationale soevereiniteit hebben.5) In 2008 oordeelde Brinkhorst bij zijn oratie dat de soevereiniteit van Nederland geraakt werd door het overdragen van bevoegdheden ten aanzien van de eigen munt en de buitengrenzen aan de EU.6) In 2012 zei Verheijen (VVD) dat soevereiniteit ‘geen worst’ is ‘waar je elke dag een klein plakje van af kunt snijden’, maar dat bevoegdheden met Europa gedeeld worden.7) Een burgerinitiatief in 2014 riep ertoe op om geen bevoegdheden meer aan de EU over te dragen zonder referendum.8) In 2017 schreef Eijsbouts dat nationale en Europese soevereiniteit elkaar aanvullen.9) D66-lijsttrekker Kaag zei in 2020 dat Nederland soevereiniteit moet opofferen aan Europa.10) In 2023 stelde Van Houwelingen (FvD) in een wetsvoorstel dat het Nederlandse volk als ‘daadwerkelijke soevereine macht’ in een referendum gevraagd zou moeten worden of het überhaupt onderdeel van de EU wil zijn.11)

Het soevereiniteitsbegrip speelt niet alleen als het gaat om een overdracht van bevoegdheden aan de EU. Ook bijvoorbeeld het plaatsen van Amerikaanse kruisraketten op Nederlands grondgebied in het kader van de NAVO heeft tot een dergelijke discussie geleid.12) In zijn jaarverslag van 2021 vat de Raad van State samen dat internationalisering aanleiding kan geven ‘tot ongerustheid over de eigen, nationale positie. Want als die samenwerking op steeds meer gebieden moet worden gezocht, wat blijft er dan voor een staat nog over om helemaal zélf te beslissen? Niet zelden wordt internationale samenwerking vanuit dit perspectief als bedreigend ervaren voor de nationale soevereiniteit en de mogelijkheden voor staten hun burgers te beschermen tegen de buitenwereld’.13)

Discussies omtrent soevereiniteit spelen dus vooral wanneer het gaat om een (her) verdeling van feitelijke of juridische handelingsmogelijkheden. Tegelijkertijd constateert de Raad van State heel terecht dat zorgen over een bedreiging, verlies of beperking van nationale soevereiniteit niet het enige perspectief op deze vraagstukken is: ‘Een verschuiving van bevoegdheden naar de EU betekent niet dat aan de nationale soevereiniteit afbreuk wordt gedaan, maar dat zij niet langer louter binnen een nationale machtsstructuur wordt uitgeoefend. […] De internationale rechtsorde staat niet op gespannen voet met de nationale soevereiniteit, maar geeft juist uitdrukking aan de uitoefening daarvan. Door internationale samenwerking kunnen de belangen van burgers doorgaans béter worden behartigd dan zonder die samenwerking het geval zou zijn.’14)

De vraag is dus enerzijds wanneer daadwerkelijk sprake is van een overdracht van soevereiniteit en anderzijds welke waarborgen wenselijk en noodzakelijk zijn bij een dergelijke overdracht. Dit is wat de Tweede Kamer in 2014 aan de Raad van State vroeg toen de motie-Omtzigt/Segers werd aangenomen.15)

3.

De betekenis van soevereiniteit

De Raad van State gaf in zijn antwoord op de vraag van de Tweede Kamer aan dat er een verschil gemaakt moet worden tussen soevereiniteit en soevereine bevoegdheden, en dat een overdracht of beperking van soevereine bevoegdheden niet ook een overdracht of beperking van soevereiniteit met zich brengt: ‘In de motie worden zowel de overdracht van soevereiniteit als die van bevoegdheden genoemd. Hoewel beide begrippen doelen op een overdracht van beschikkingsmacht, is er toch sprake van een meer dan gradueel verschil. […] In beide kaders [volkenrechtelijk en staatsrechtelijk] wordt de soevereiniteit van staten als een en ondeelbaar beschouwd: een staat is soeverein of hij is dat niet. Dit sluit niet uit dat soevereine bevoegdheden verdeeld kunnen zijn; binnen een staatsverband, zoals bij federale staten, of in internationaal verband, zoals bij de Europese Unie. Een dergelijke verdeling van bevoegdheden impliceert echter geen verlies van soevereiniteit en zal veelal juist een bevestiging of versterking daarvan opleveren. Gelijkstelling van verlies van soevereiniteit aan iedere beperking van beschikkingsmacht om eigen aangelegenheden autonoom te regelen en daarover te beslissen, zou betekenen dat er geen soevereine staten (meer) zijn. Geen enkele staat handelt immers volstrekt autonoom in zijn verhouding tot andere staten of organisaties.’16)

Het maken van dit verschil is terecht, al roept het argument waarop de Raad van State zich hier beroept vragen op. De Raad van State stelt dat als men ervan uit zou gaan dat iedere beperking van beschikkingsmacht ook een verlies of beperking van soevereiniteit zou betekenen, hieruit zou volgen dat er geen soevereine staten (meer) bestaan. Impliciet wordt verondersteld dat soevereine staten (nog steeds) bestaan, waaruit volgt dat de gelijkstelling van beperkingen van beschikkingsmacht en een verlies van soevereiniteit onjuist is.

Maar klopt deze veronderstelling wel? Er wordt in het algemeen van uitgegaan dat staten nog steeds soeverein zijn, ondanks een gebrek aan volstrekte autonomie. Aangezien de betekenis van het woord soevereiniteit wordt bepaald door taalgebruik en men spreekt van ‘soevereine staten’, zijn er dus soevereine staten.17) Het zou ook mogelijk zijn om het soevereiniteitsbegrip een striktere invulling te geven door te stellen dat alleen maar staten die volstrekt autonoom zijn ook soeverein zijn, maar dit is niet hoe het soevereiniteitsbegrip op dit moment gebruikt wordt.

Ook zou het mogelijk zijn om ervan uit te gaan dat een staat min of meer soeverein kan zijn, wat wil zeggen dat soevereiniteit gradueel is. Dit zou betekenen dat het overdragen van bevoegdheden of het aangaan van internationale verplichtingen een beperking van soevereiniteit met zich brengt, maar geen verlies. De grondwetscommissies Van Eysinga (eindrapport 1951)18) en Van Schaik (eindrapport 1954)19), die zich met de samenwerking tussen regering en Staten-Generaal inzake buitenlands beleid (Van Eysinga) en met een algehele grondwetherziening (Van Schaik) bezighielden, deelden deze visie op soevereiniteit. Zo schreef de commissie-Van Schaik in haar interim-rapport (1950) het volgende: ‘Elk verdrag beperkt de souvereiniteit van de Staat zover de inhoud van het verdrag strekt. Even goed als onder de werking van het tegenwoordige artikel 60 der Grondwet als onder het door de Commissie ontworpene kunnen bij verdrag internationale organen in het leven geroepen worden met elke bevoegdheid – rechterlijke, bestuurlijke, wetgevende, dan wel politionele – die de verdragstaten eraan wensen toe te kennen. Vooral de laatst verlopen eeuw wordt gekenmerkt door een aldoor groeiend aantal internationale organen met soms van de nationale regeringen onafhankelijke bevoegdheden. Teneinde een grotere mate van souvereiniteitsoverdracht aan zodanige organen mogelijk te maken is Grondwetswijziging niet nodig.’20)

In 1983 deelde de Raad van State nog de zienswijze dat ‘in beginsel het sluiten van elk internationaal verdrag gepaard gaat met verlies van nationale soevereiniteit’.21) Tegenwoordig kijkt de Raad van State hier anders naar; het soevereiniteitsbegrip dat de Raad van State hanteert, is dus veranderd. Echter, door een andere betekenis aan het woord te geven, verandert de werkelijkheid niet. Van belang is niet (alleen) het woord, maar ook het fenomeen dat door het woord wordt aangewezen.

De mate van autonomie en de hoeveelheid van bevoegdheden die bij de nationale staat liggen veranderen niet door de invulling van het woord soevereiniteit te veranderen. Sterker nog: als men één en dezelfde situatie – de Nederlandse staat heeft een veelheid aan internationale verdragen gesloten en hiermee plichten op zich genomen en bevoegdheden overgedragen, waardoor de handelingsmogelijkheden van de Nederlandse staat juridisch zijn veranderd – tegelijkertijd als een verlies van soevereiniteit, een beperking van soevereiniteit en een uitdrukking van soevereiniteit kan beschrijven, dan is het woord soevereiniteit te breed of onvoldoende scherp gedefinieerd om de werkelijkheid op een heldere manier te beschrijven.

Welk fenomeen probeert men met het woord soevereiniteit aan te duiden? Het is duidelijk dat in de context van europeanisering en globalisering op het fenomeen van een verschuiving van beschikkingsmacht en handelingsmogelijkheden geduid wordt als men het over soevereiniteit heeft. Vertaald in juridische termen gaat het dus om de mogelijkheid en wenselijkheid van een overdracht van bevoegdheden van nationaal naar Europees of internationaal niveau. Antwoord op de vraag welke bevoegdheden het beste op welk niveau uitgeoefend kunnen worden en waarom een overdracht wel of niet mogelijk22) en wenselijk zou zijn, is niet alleen politiek van belang, maar ook staatsrechtelijk waardevol.

De vraag naar de mogelijkheid en wenselijkheid van een overdracht van bevoegdheden is dus van groot belang. Dit moet ter discussie gesteld (kunnen) worden, en idealiter op een zo helder en transparant mogelijke manier. Een gelijkstelling van een overdracht van soevereiniteit en een overdracht van ‘soevereine bevoegdheden’ komt deze discussie niet ten goede: geen onderscheid maken tussen beide leidt tot een al te brede en onnauwkeurige invulling van het begrip soevereiniteit. Een vage definitie leidt er bovendien toe dat soevereiniteit vooral een emotionele lading krijgt, ook tegenover de burger, in plaats van dat het de inhoudelijke discussie bevordert. Het onderscheid tussen soevereiniteit en soevereine bevoegdheden maakt het mogelijk om de emotioneel beladen discussie of Nederland wel of niet nog soeverein is, haar soevereiniteit deelt, verliest, of al heeft verloren in te ruilen voor een discussie over welke bevoegdheden op welk niveau thuishoren, waarom een overdracht van bevoegdheden wel of niet wenselijk zou zijn, welke voorwaarden hieraan verbonden kunnen worden, enzovoort.23) Een dergelijke discussie zou de democratische overwegingen ten goede komen.

Een goede manier om invulling te geven aan het soevereiniteitsbegrip is dan ook om soevereiniteit als een status te beschouwen die een staat heeft, onafhankelijk van de bevoegdheden die de staat wel of niet heeft overgedragen.24) Deze invulling betekent dat bevoegdheden – binnen de door de Grondwet gestelde grenzen – kunnen worden overgedragen aan niet-nationale organen zonder dat de staat er minder soeverein door wordt. Dit dekt in grote lijnen ook hoe het begrip op dit moment gebruikt wordt en legt voor elke overdracht van bevoegdheden de nadruk op de vraag of deze overdracht juridisch en politiek mogelijk en wenselijk is.

4.

De mogelijkheid en wenselijkheid van overdracht

De vraag naar de politieke mogelijkheid en wenselijkheid van welke overdracht dan ook is vanuit staatsrechtelijk perspectief niet te beantwoorden – dit antwoord is aan de politiek, zoals uit de vraag al blijkt. De vraag naar de juridische mogelijkheid en wenselijkheid is echter wel staatsrechtelijk van aard: welke doelen kent de Grondwet en welke grenzen stelt de Grondwet?25)

Zoals boven al genoemd, kent de Grondwet met artikel 92 een bepaling die expliciet regelt dat een op- of overdracht van bevoegdheden tot wetgeving, bestuur en rechtspraak aan volkenrechtelijke organisaties mogelijk is.26) Artikel 91 geeft aan dat hiervoor voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal nodig is (tenzij anders door de wet bepaald – ook de manier van goedkeuring en of dit stilzwijgend kan gebeuren, worden door de wet bepaald, hetgeen wil zeggen dat ook hier de wetgever bepaalt). Regering en Staten-Generaal zijn bij het tot stand brengen van verdragen aan de Grondwet gebonden, maar er bestaat wel de mogelijkheid om verdragsbepalingen die van de Grondwet afwijken (of afwijking noodzakelijk maken) desondanks goed te keuren, mits er een tweederdemeerderheid voor is (art. 91 lid 3).

Naast deze bepalingen waarin het expliciet gaat om het sluiten en goedkeuren van verdragen en de overdracht van bevoegdheden kent de Grondwet een aantal bepalingen waaruit de positie van Nederland vis-à-vis internationalisering blijkt: zo geeft artikel 90 Grondwet aan de regering de opdracht om de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. En zoals elders in deze bundel door Sillen en Stremler beschreven, neemt de Nederlandse Grondwet een monistisch standpunt in, wat wil zeggen dat de nationale en internationale rechtsorde als een eenheid worden beschouwd. Met name de mogelijkheid van de rechter om normen die uit internationale bronnen afkomstig zijn te gebruiken bij toetsing van onder meer wetten en regeringsbeleid geeft hieraan uitdrukking.

Sillen en Stremler27) laten zien dat de openheid en internationale gerichtheid van de Grondwet ook als gevolg heeft gehad dat de Grondwet aan betekenis heeft verloren op het vlak van bijvoorbeeld de mensenrechtenbescherming. Dit neemt niet weg dat de Grondwet richtingwijzend is (of dient te zijn) wat betreft het aangaan van verdragen: de regering en Staten-Generaal zijn gebonden aan de Grondwet. Zo de Grondwet een plicht kent om een bepaald recht of een bepaald belang – zoals de meningsvrijheid of de spreiding van welvaart – te beschermen of te realiseren, en het overdragen van de bepaalde bevoegdheden naar een internationaal orgaan hieraan beter zou bijdragen, dan zou men kunnen stellen dat de Grondwet voor overdracht pleit. Hiervoor is echter vereist dat het internationale orgaan inderdaad beter in staat is om het betreffende recht of het betreffende belang te beschermen of te realiseren. Als dat niet het geval is, of als overdracht juist negatieve gevolgen zou hebben voor de door de Grondwet beschermde rechten en belangen, pleit de Grondwet juist tegen een overdracht.

De wenselijkheid van een overdracht van bevoegdheden wordt dus bepaald door twee factoren: ten eerste de in de Grondwet genoemde rechten, belangen en waarden; en ten tweede de geschiktheid van nationale of internationale organen om deze rechten, belangen en waarden te waarborgen, te beschermen en te realiseren. Hiermee stelt de Grondwet tegelijk ook grenzen aan de overdracht van bevoegdheden aan internationale organisaties: regering en Staten-Generaal moeten deze afweging maken, aangezien zij gebonden zijn aan de Grondwet tijdens het aangaan van verdragen.28)

Terwijl artikel 90 geïnterpreteerd kan worden als bevestiging van de stelling dat het primaat met betrekking tot internationaal beleid en het afsluiten van verdragen bij de regering ligt,29) is er toch een belangrijke rol voor de (direct en indirect) verkozen volksvertegenwoordiging: de Staten-Generaal heeft door het vereiste van goedkeuring zowel de rol als ook de juridische ruimte om de grondwettelijke grenzen van internationalisering en europeanisering te bewaken. Dit geldt ook in het geval van stilzwijgende goedkeuring: waar dit het geval is heeft de Staten-Generaal binnen dertig dagen de mogelijkheid om aan te geven dat het verdrag aan uitdrukkelijke goedkering onderworpen zal zijn. De geschiedenis laat echter zien dat deze grondwettelijke opdracht en mogelijkheid in de praktijk niet altijd makkelijk waar te nemen is: zo is het vaak moeilijk om vooraf te bepalen welk invloed het sluiten van een verdrag en het overdragen van bevoegdheden aan een internationale organisatie op lange termijn zullen hebben. Desalniettemin geeft de Grondwet dus handvatten bij de mogelijkheid en wenselijkheid van een overdracht van bevoegdheden naar andere niveaus.

5.

Conclusies en blik naar de toekomst

In de context van globalisering en europeanisering speelt soevereiniteit een grote rol: raakt Nederland zijn soevereiniteit kwijt of wordt deze beperkt door een overdracht van bevoegdheden van nationaal naar internationaal niveau? Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de invulling van het soevereiniteitsbegrip en daarvoor geeft de Nederlandse Grondwet weinig handvatten. Een goede manier om soevereiniteit te begrijpen is om het als een status de beschouwen die een staat heeft, onafhankelijk van welke bevoegdheden de staat aan andere niveaus heeft overgedragen. Deze invulling brengt met zich dat er geen sprake is van een verlies of beperking van soevereiniteit wanneer een staat bevoegdheden overdraagt aan een internationale organisatie – en het richt de focus op de staatsrechtelijk en politiek belangrijke vragen of, wanneer en waarom een overdracht van bevoegdheden wel of niet mogelijk en wenselijk is. Deze vragen vereisen een heldere visie op de rechten, belangen en waarden die door de Grondwet genoemd worden, en op de geschiktheid van internationale organen om deze rechten, belangen en waarden te waarborgen, te beschermen en te realiseren.

De Grondwet geeft aan de regering de opdracht om de internationale rechtsorde te bevorderen en aan de Staten-Generaal de opdracht om aan verdragen wel of geen goedkeuring te verlenen en zo de grenzen van wenselijkheid te bewaken. Deze taken zijn niet makkelijk, maar helderheid omtrent de vragen die van belang zijn biedt meer kans op een goede uitvoering hiervan dan het bij een beroep op soevereiniteit te laten, zonder nadere invulling van dit begrip. Dat deze taken goed uitgevoerd worden, zal in toekomst niet minder belangrijk worden: de groeiende complexiteit van de (internationale) samenleving en vraagstukken zoals klimaatverandering die over staatsgrenzen heen spelen, onderstrepen het toenemende belang van de fundamentele vragen over de rol van de staat en internationale organisaties, hoe de belangen van burgers het beste gewaarborgd kunnen worden, hoe de uitoefening van bevoegdheden gelegitimeerd is, en meer.

De Grondwet van vandaag geeft al de opdracht deze taken uit te voeren. Het is dan ook niet strikt noodzakelijk om de Grondwet hieromtrent te herzien. Als Staten-Generaal en regering meer helderheid omtrent soevereiniteit en hun al bestaande grondwettelijke taken in de context van europeanisering en globalisering wensen, is een explicitering hiervan uiteraard mogelijk: dit zou betekenen het in de Grondwet opnemen dat (1) een over- en opdracht van bevoegdheden aan internationale organisaties getoetst dient te worden aan de vraag of die overdracht bijdraagt aan de rechten, belangen en waarden die de Grondwet beoogt te dienen en te beschermen, en (2) zo een overdracht de Nederlandse soevereiniteit niet vermindert. Hoe dan ook, met of zonder expliciete opname in de Grondwet: de discussie omtrent de mogelijkheid en wenselijkheid van een overdracht van bevoegdheden raakt fundamentele vragen en de Nederlandse Grondwet biedt de ruimte voor de volksvertegenwoordiging – in de vorm van zowel regering als Staten-Generaal – om deze discussies te voeren. Het is aan hen om deze ruimte te benutten; idealiter op een zo concreet en helder mogelijke manier.


  • 1) 
    Mijn dank gaat uit naar Maarten Stremler en Aalt-Willem Heringa voor hun commentaar op eerdere versies van deze bijdrage.
  • 2) 
    Kamerstukken II 2013/14, 33848, nr. 13.
  • 3) 
    Kamerstukken II 1983/84, 17980, A-B.
  • 4) 
    ‘Soevereiniteit’, De waarheid 5 december 1989, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 24 juli 2023, https:// resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010472860:mpeg21:p001.
  • 5) 
    ‘Bekende Nederlanders willen over ’Maastricht’ referendum’, Algemeen Dagblad 18 juni 1992. Geraadpleegd op Delpher op 24 juli 2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBPERS01:003548015:mpeg21: p00003.
  • 6) 
    L.J. Brinkhorst, Europese Unie en nationale soevereiniteit (oratie, Universiteit Leiden), 2008. Geraadpleegd op 24 juli 2023, https://hdl.handle.net/1887/19623.
  • 7) 
    ‘VVD: We delen bevoegdheden met Europa’, Trouw 12 december 2012.
  • 8) 
    Kamerstukken II 2014/15, 33848, nr. 1.
  • 9) 
    ‘Nationale en Europese soevereiniteit vullen elkaar juist aan’, de Volkskrant 22 december 2017.
  • 10) 
    ‘Kaag: Nederland moet soevereiniteit opofferen aan Europa’, De Telegraaf 5 september 2020.
  • 11) 
    Kamerstukken II 2022/23, 36346, nr. 3.
  • 12) 
    ‘Plaatsing van Amerikaanse kruisraketten en ons constitutionele bestel – Souvereiniteitsoverdracht strijdig met grondwet’, NRC Handelsblad 23 september 1985. Geraadpleegd op Delpher op 24 juli 2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000029909:mpeg21:p007.
  • 13) 
    Raad van State, Een gedeelde rechtsorde en soevereiniteit (jaarverslag 2021), geraadpleegd 24 juli 2023, www.raadvanstate.nl/jaarverslag2021/beschouwing/een-gedeelde-rechtsorde.
  • 14) 
    Raad van State, Een gedeelde rechtsorde en soevereiniteit (jaarverslag 2021), geraadpleegd 24 juli 2023, www.raadvanstate.nl/jaarverslag2021/beschouwing/een-gedeelde-rechtsorde.
  • 15) 
    Kamerstukken II 2013/14, 33848, nr. 13.
  • 16) 
    Kamerstukken II 2013/14, 33848, nr. 15, p. 4.
  • 17) 
    Hoe een woord als soevereiniteit in het algemeen wordt gebruikt, bepaalt wat het woord betekent: de betekenis is geconstrueerd of geconstitueerd door taalgebruik. Uitgebreid over de relatie tussen taal en betekenis (in een juridische context) J.C. Hage, Foundations and Building Blocks of Law, Den Haag: Eleven 2018.
  • 18) 
    Commissie-Van Eysinga, ‘Eindrapport van de commissie nopens de samenwerking tussen regering en Staten-Generaal inzake het buitenlands beleid’, 1951, beschikbaar op https://resources.huygens.knaw. nl/watermarker/pdf/cc/scans/1950b_cie_van_eysinga/verslag/plenair/data/1951-07-09/1951-07-09.pdf.
  • 19) 
    Commissie-Van Schaik, ‘Eindrapport van de Staatscommissie ingesteld bij Koninklijk Besluit van 17-4-1950’, 1954, beschikbaar op https://resources.huygens.knaw.nl/grondwetscommissies/onderzoeksgids/gids/ commissie/1933872063.
  • 20) 
    Commissie-Van Schaik, ‘Interim-rapport van de Staatscommissie tot herziening van de Grondwet’, 1951, beschikbaar op https://resources.huygens.knaw.nl/watermarker/pdf/cc/scans/1950a_cie_van_ schaik/verslag/plenair/data/1951-07-11/1951-07-11.pdf.
  • 21) 
    Kamerstukken II 1983/84, 17980, A-B.
  • 22) 
    Ik zal in de volgende alinea voornamelijk ingaan op de wenselijkheid van overdracht, maar wat betreft de mogelijkheid: men zou kunnen zeggen dat een overdracht niet mogelijk is wanneer de bevoegdheid voor zo een overdracht ontbreekt. M.i. is dit de juiste interpretatie, maar een alternatief is dat bij gebrek aan bevoegdheid tot overdracht de overdracht desondanks mogelijk, maar onrechtmatig is.
  • 23) 
    Uitgebreid daarover A.M. Waltermann, Reconstructing sovereignty, Springer 2019.
  • 24) 
    Uitgebreid daarover A.M. Waltermann, Reconstructing sovereignty, Springer 2019; specifiek voor de Nederlandse context A.M. Waltermann, ‘Nationale soevereiniteit als een status’, in: Hardt, Heringa en Waltermann (red.), Bevrijdende en begrenzende soevereiniteit, Den Haag: Boom juridisch 2018. Deze invulling van het soevereiniteitsbegrip verklaart ook waarom soevereiniteit in hedendaagse discussies betwist is: in het verleden waren de status en de bevoegdheden vaak op hetzelfde niveau (namelijk dat van de staat) te vinden. Deze invulling heeft wel als gevolg dat men vraagtekens kan zetten bij het belang van soevereiniteit in de hedendaagse wereld.
  • 25) 
    Hier maak ik een scherp onderscheid tussen recht en politiek. De grens tussen de twee is echter niet altijd zo scherp te trekken.
  • 26) 
    Ik zal in het vervolg alleen over een overdracht praten. Men zou onderscheid kunnen maken tussen de delegatie van bestaande bevoegdheden en de creatie van nieuwe bevoegdheden. Ik bedoel hier allebei.
  • 27) 
    Zie hun bijdrage ‘De Grondwet tussen Nederland en Europa’ in deze bundel
  • 28) 
    Zij kunnen wel afwijken van de Grondwet, maar ook dit alleen binnen de door de Grondwet gestelde grenzen, dat wil zeggen, met een tweederdemeerderheid, zie art. 91 lid 3.
  • 29) 
    Van der Pot, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht, bewerkt door Elzinga en de Lange (15e druk), Kluwer 2006, p. 690-691.