N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Is de Clean Industrial Deal een knieval van, of een verrijking voor, de EU? Een interview met Marijn van der Sluis
Op 26 februari 2025 publiceerde de Europese Commissie haar plannen voor de ‘Clean Industrial Deal’ (CID), nadat zij in 2019 de ‘Green New Deal’ (GND) had geïntroduceerd. Met beide plannen zegt de Commissie te streven naar een ‘vergroening’ en ‘decarbonisering’ van samenleving en industrie. De CID krijgt echter ook veel kritiek; de EU zou haar vorige plannen afzwakken en minder vooruitstrevend worden. Het MI team sprak fellow Marijn van der Sluis over deze nieuwe ‘Deal’ en zijn implicaties.
Kun je kort samenvatten wat de CID is en hoe we deze deal in de huidige (geo)politieke context moeten plaatsen?
Het is het nieuwe, grote programma van de Europese Commissie onder leiding van Von der Leyen. Vijf jaar geleden kwam ze, aan het begin van haar eerste ambtstermijn, met de GND. Deze deal focuste voornamelijk op verduurzaming in brede zin en was nodig om De Groenen – die nu een stuk kleiner zijn in het Europese Parlement – aan boord te krijgen.
Nu Von der Leyen begint aan haar tweede termijn, komt ze ook met een nieuwe visie. Deze plannen zijn duidelijk een kind van de tijdsgeest. Je ziet dat het economisch slecht gaat met Europese landen, zoals Frankrijk en Duitsland. In het bijzonder zijn ook de hoge kosten voor energie een probleem voor de Europese industrie. Een belangrijke markering van deze tijdsgeest is het Draghi-rapport. De Italiaanse oud-premier wees op de hoge regeldruk binnen de EU en de hoge energiebelastingen. Draghi constateerde dat innovatie onder druk staat vanwege de vele regels.
De Commissie probeert een middenweg te vinden tussen de belangen van de economie en het klimaat. Met de CID wil de Commissie de doelstellingen voor klimaat gelijk houden, maar de lasten van de industrie verlichten. Een belangrijk instrument daarvoor is het verlagen van de rapportageverplichtingen voor bedrijven. Tegelijkertijd blijft veel wetgeving ook nog in stand, zoals het emissiehandelssysteem, de Europese Klimaatwet, evenals de klimaatdoelstellingen voor lidstaten.
Waar komt jouw interesse in dit thema vandaan?
Ik ben vanuit mijn vakgebied voornamelijk geïnteresseerd in staatsrecht, waardoor je misschien niet zo snel zou denken dat dit helemaal mijn straatje is. Maar ik ben juist geïnteresseerd in hoe staatsrechtelijke regels de economie vormgeven – hoe bijvoorbeeld bedrijven mee mogen doen in het democratische debat.
Daarnaast houd ik me veel bezig met milieu en klimaat. Ik kijk dan expliciet naar de rol van staatsrecht in de energietransitie. In beide gevallen is de rol van de rechter en wat de maatschappij daarvan verwacht belangrijk. Wat mag zo’n rechter? En moeten we daar wel steeds zo veel op leunen?
Tot slot ben ik ervan overtuigd dat democratische besluitvorming noodzakelijk is voor goed, stabiel en toekomstgericht beleid. Als je nu klimaatmaatregelen invoert zonder stevig democratisch mandaat, is dat op de lange termijn niet houdbaar.
Hoe moeten we de GND en CID vanuit democratisch oogpunt zien?
Mensen vergeten vaak dat alle regels van de afgelopen jaren democratisch zijn aangenomen. Het Europees Parlement en de Raad van Ministers – waar de lidstaten in vertegenwoordigd zijn – hebben met alles ingestemd. Daar was dus gewoon draagvlak voor.
Daarnaast hebben lidstaten binnen richtlijnen ruimte om in te vullen hoe ze bepaalde doelen willen behalen. Dat laatste is vanuit het perspectief van een efficiënte markt wellicht onwenselijk, maar de inrichting van de economie is een uiting van wat je als samenleving belangrijk vindt. Die uiting verschilt daarom per lidstaat.
Hierin kun je ook wel een soort ideologische draai zien. De focus – zeker naar buiten toe – wordt minder op vergroening en meer op de industrie gelegd. Vanuit milieubeschermingsperspectief is dit natuurlijk jammer. Toch is het, met het huidige politieke speelveld en geopolitiek, wel begrijpelijk. Daarbij is het ook vanuit praktisch oogpunt begrijpelijk. Kleine en middelgrote bedrijven moeten uitgebreid rapporteren over wat ze importeren en waar het allemaal vandaan komt. Het is de vraag of dit altijd nuttig is.
Helaas lijken vooral grote bedrijven veel te profiteren van de versoepeling van de regels. Het begon bij hen net een beetje te bijten en nu wordt er toch weer teruggekrabbeld.
Wat gaat er nu gebeuren?
Wat je vaak ziet, is dat dit soort dereguleringsplannen later in het Europees Parlement nog worden afgezwakt, omdat juist het Europees Parlement vaak aandringt op strengere regels. De plannen zullen er echter wel doorheen komen, ook omdat de fractie van De Groenen kleiner is.
Wat je wel ziet, is dat de discussie over defensiesamenwerking blijft bestaan en zelfs in een sneltreinvaart terecht is gekomen. Dit komt natuurlijk door de geopolitieke situatie waarin we ons bevinden. Hierdoor is de discussie over gezamenlijke investeringen in defensie opnieuw op gang gekomen. Maar als we samen kunnen investeren in defensie, waarom kan dat dan niet in klimaat? En kunnen we dan ook nogmaals gebruikmaken van de zogenaamde ‘Eurobonds’ (Europese leningen door middel van schuldpapieren)?
Dit is overigens niet de eerste keer dat regulering omtrent milieu ingevoerd wordt en afgezwakt wordt. Een voorbeeld is de jaren ’70, toen er veel aandacht was voor milieuproblematiek. Daarna kwam een periode van deregulering. Maar in die eerste periode is wel degelijk veel bereikt, wat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten nog steeds de basis vormt voor milieuwetgeving. En op die plannen is later voortgeborduurd. Wat het wel lastig maakt met klimaat, is dat het streefjaar 2050 steeds dichterbij komt. Hoe langer je maatregelen uitstelt, hoe lastiger het wordt om de doelstellingen te halen.
Hoe kan volgens jou de regelgeving beter?
De vraag is waar we de verplichtingen willen leggen. Competitiviteit in ogenschouw nemend, willen we inderdaad niet te veel regels, maar waar komt de rekening te liggen? Zoals gezegd lijkt de lastenverlichting vooral bij de grootste bedrijven te komen. Ik vraag me af of de samenleving het hier eigenlijk wel mee eens is. Ik ben ervan overtuigd dat er een meer open democratisch debat moet worden gevoerd over de kosten en baten van de groene transitie. Maar, als kritische noot moet ik ook toegeven dat grote bedrijven wel heel vaak aan de dans ontspringen. Dit roept steeds de vraag op in hoeverre we echt kunnen ‘vergroenen’ in een neoliberale samenleving.