N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Wat lossen verkiezingen op?
Het dreigde maandag, 10 juli, weer zo’n hysterische vertoning te worden in de Tweede Kamer als op 1 april 2021, waarbij ieder zijn rancunes jegens de minister-president zou gaan uitkuren. Moties van wantrouwen van PVV en van samenwerkend GroenLinks en PvdA lagen alweer klaar, alsof het kabinet niet al demissionair was. Toegegeven, in 2006 was Mark Rutte als fractievoorzitter van de VVD, zelf ooit begonnen met dit soort slechte theater, maar intussen waren moties van wantrouwen een soort vaste parlementaire folklore geworden. Waarbij ook niet werd gedacht aan de effecten op termijn: wat als die moties het niet hadden gehaald, de VVD zich in verkiezingen goed had gehandhaafd en Mark Rutte opnieuw kandidaat-premier was geweest?
Het was de demissionaire premier zelf die de beschaving in het parlement redde, door totaal onverwacht zijn afscheid van de politiek aan te kondigen. Voor moties van wantrouwen was er blijkbaar geen reden meer; wantrouwen maakte plaats voor hulde. Alleen de arme Sophie Hermans mocht daarna de klappen opvangen. Dat deed zij dapper en zeker niet onbekwaam en vooral met overtuiging. Daartegenover stond de morele superioriteitswaan van opposanten als Esther Ouwehand en Sylvana Simons: weinig hartverheffend.
De Kamer was sowieso nogal in de war geraakt door de plotse aankondiging door premier Rutte van zijn vertrek uit de politiek. Enerzijds blijdschap over de ineenstorting van het kabinet en anderzijds aandrang om vooral de grote vraagstukken te blijven aanpakken, alsof daar niet een volwaardig functionerend kabinet voor nodig is. Natuurlijk, in 2012 had de Kamer op initiatief van Alexander Pechtold laten zien dat de Kamer het begrotingsbeleid van een demissionair kabinet kan overnemen, maar dat lukt slechts op een heel beperkt aantal onderwerpen. Dat zou misschien ook nu kunnen, maar dan alleen als met vereiste spoed de discussie plaatsvindt over wat per se moet doorgaan en wat controversieel kan worden verklaard. Maar, die discussie moet van de Kamer wachten tot na het reces, dus tot begin september. Wie hier een touw aan kan vastknopen verdient de ereprijs.
De hoofdvraag is echter een andere. De VVD – Rutte voorop - heeft bewust aangestuurd op een crisis van de coalitie, omdat zij in het vraagstuk van de migratie haar lijn tegen die van ChristenUnie en D66 wilde doorzetten, misschien wel omdat zij vreesde voor grote interne spanningen, misschien zelfs een breuk in eigen kring.
Kennelijk heeft de VVD het volgende bedacht: er zijn voldoende historische voorbeelden om aan te tonen dat verkiezingen de ruimte scheppen om vastzittende verhoudingen open te breken. Het laatste kabinet-Drees (1956–1958) wekte van meet af aan niet veel vertrouwen en het viel dan ook in 1958 uit elkaar omdat PvdA en KVP niet samen verder konden. Er kwam een nieuw kabinet van KVP en VVD voor in de plaats dat weer volgens duidelijke lijnen kon regeren. Met het tweede kabinet-Van Agt (1981–1982) gebeurde iets soortgelijks: de onverwachte en ongewenste combinatie van CDA en PvdA viel al na negen maanden uit elkaar. Verkiezingen maakten vervolgens het kabinet-Lubbers van CDA en VVD mogelijk, dat wel weer politiek vooruit kon.
Maar hoe zouden verkiezingen in staat zijn de vastgelopen verhoudingen weer los te trekken? Dat zou alleen kunnen als er een meerderheid kwam die de migratielijn van de VVD zou volgen, bijvoorbeeld bestaande uit VVD, BBB, JA21 en PVV. Die zou, als die al kwam, op andere vraagstukken volledig vastlopen. Of er zou een kabinet moeten komen, door links gedomineerd, dat in het migratievraagstuk een geheel andere lijn zou kiezen. Zulke meerderheden zijn, zelfs in ons humeurige en volledig versnipperde electoraat niet of nauwelijks te verwachten. Kortom, als de VVD haar zin had willen hebben in het migratievraagstuk, had zij beter het compromis-in-aanbouw in het kabinet Rutte IV kunnen aanvaarden.
Verkiezingen kunnen het migratievraagstuk niet oplossen. Waarschijnlijk blijven ook andere vragen net zo lastig te hanteren als nu het geval is. Ze kunnen een andere stemming in het land brengen, maar waarschijnlijk geen betere. Aan verkiezingen hebben we dus eigenlijk heel weinig. Er kon bovendien wel eens een moment komen dat wij terugverlangen naar de wendbare en pragmatische Mark Rutte.
Prof.dr. J.Th.J. van den Berg is fellow van het Montesquieu Instituut en emeritus hoogleraar aan de Universiteit Leiden (parlementaire geschiedenis) en Maastricht (parlementair stelsel). Hij is oud-lid van de Eerste Kamer.