Agendering is ook 'politiek'

vrijdag 26 mei 2023, 15:00, analyse van Prof.Dr. Bert van den Braak

De vraag of wetsvoorstellen nog vóór het aantreden van een nieuw gekozen Eerste Kamer mochten worden geagendeerd, was recentelijk onderwerp van debat. Dat betrof allereerst een wetsvoorstel om de Wet publieke gezondheid (WPG) aan te vullen met een regeling voor een eventuele nieuwe pandemie. Bij de Wet toekomst pensioenen werd met name als bezwaar aangevoerd dat het mandaat van de zittende Eerste Kamer ten einde loopt. Moest niet worden gewacht op de 'nieuwe' Eerste Kamer? Dat argument was vrij nieuw, maar agendering stond vaker ter discussie.

Het enige criterium dat bij agendakwesties van belang is, is de vraag of er voldoende tijd was voor de voorbereiding. Het antwoord is niet altijd geheel apolitiek; een meerderheid beslist uiteindelijk. Bij de aanpassing van de WPG was afgesproken dat antwoorden vanuit de Eerste Kamer op vrijdag dienden te zijn ontvangen. Nu waren dat er wel veel (er waren ook veel vragen), maar op zichzelf kwam de minister tegemoet aan de wens van de Eerste Kamer. Dat er in het weekend veel moest worden gelezen, was op zichzelf niet onoverkomelijk. En dus vond volgens afspraak de behandeling plaats.

Bij het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen was sprake van een gedegen voorbereiding. Het werd op 22 december 2022 door de Tweede Kamer aangenomen en in januari 2023 begon de Eerste Kamer met haar voorbereiding. In januari waren er twee technische briefings en in februari twee deskundigenbijeenkomsten. In maart was er verder een openbaar gesprek met specialisten uit De Nederlandsche Bank. De schriftelijke voorbereiding begon in maart, telde drie rondes en eindigde op 17 mei met een beantwoordingsnota van het (eind)verslag. Al met al een uitvoerige voorbereiding.

Dat was in het verleden soms anders. Bij de behandeling van het wetsvoorstel van de Harmonisatiewet collegegelden HBO/WO in juli 1988 klaagde D66-senator Jan Vis dat hij en zijn collega's het verslag en de bijdrage aan het debat hadden moeten maken aan de hand van een 'gecollationeerd' exemplaar van het wetsvoorstel. De oorspronkelijke wetstekst was door de ambtenaren voorzien van een groot aantal doorhalingen, veranderingen en toevoegingen, die waren aangebracht na de behandeling in de Tweede Kamer. In 2012 ontvingen de Eerste Kamerleden pas op de dag van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel over verhoging van de AOW-leeftijd de nadere memorie van antwoord. Het in juni in de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel werd binnen drie weken, nog voor het reces, op de plenaire agenda van de Senaat geplaatst.

Discussie was er soms over de vraag of behandeling wel diende plaats te vinden, terwijl het kabinet demissionair was. In 1921 zette de rechtse meerderheid behandeling van een omstreden wetsvoorstel over exploitatie van olievelden bij Djambi (Indonesië) door. In 1923 maakten liberalen en sociaaldemocraten bezwaar tegen agendering van de ontwerp-Bioscoopwet. Bij de formatie van het kabinet-De Geer I (een 'intermezzokabinet') was afgesproken geen controversiële wetsvoorstellen te behandelen. De christelijke meerderheid stelde dat het wetsvoorstel al aanhangig was en niet onder die beperking viel en drukte de behandeling door. Spoedbehandeling was eveneens soms reden voor politieke botsingen. In 1988 bleef de gehele linkse oppositie weg toen tussen Kerst en Nieuwjaar een wetsvoorstel over invoering van het sociaal-fiscaalnummer werd geagendeerd.

Wat wel of niet op de agenda komt (en wanneer), is ook 'politiek'. Inmiddels zijn er wel afspraken met het kabinet gemaakt over tijdige indiening van wetsvoorstellen, met name als die vóór 1 januari in het Staatsblad moeten staan. Afhandeling door de Eerste Kamer in de wetenschap dat er een nieuw gekozen Kamer is, was nooit reden om een voorstel niet te agenderen. Het mandaat van de Eerste Kamer eindigt pas met het aantreden van de nieuwgekozen leden. Voldoende voorbereiding is het enige criterium om wel of niet te agenderen.

Er werden twee dagen uitgetrokken voor de behandeling van de Pensioenwet (en er komt nog een derde termijn). Ook dat is al geruime tijd gebruikelijk. Het record van negen (!) vergaderdagen die in 1927 werden besteed aan behandeling van de goedkeuring van het Verdrag met België blijft nog wel even staan.1)


  • 1) 
    Liefst 27 van de 50 leden voerden het woord.

Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.

Prof.Dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.