N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De complexiteit van fuseren
De Partij van de Arbeid en GroenLinks hebben hun eerste stapjes gezet op de weg naar eenwording, misschien zelfs volledige fusie van hun partijen. Ze kiezen daarbij voor de weg van de geleidelijkheid. Dat is alleen maar verstandig, want het gaat erom de eigen ledenaanhang mee te krijgen en te achterhalen wat samenwerking bemoeilijkt en wat die stimuleert. Partijcultuur, sociologie van leden en kiezers en stijl van leiderschap spelen daarin een even grote rol als programmatische overeenstemming.
En vooral: de kiezers moeten er heil in zien. De eerste proef vormen de Provinciale Statenverkiezingen, althans indirect. De staten kiezen immers de Eerste Kamer en daar, zo hebben beide partijen zich voorgenomen, worden de fracties in elkaar geschoven tot één geheel. Dit, in de verwachting dat dit de steun aan beide partijen zal stimuleren. Alleen in Zeeland trekken beide partijen al in de provincie zelf gezamenlijk op. Beide partijen staan onder druk van jonge mensen, verenigd in de actiegroep ‘Rood-Groen’ die naar fusie streven en er tempo in willen houden. Voor de PvdA heeft dat als voordeel dat de laatste twee congressen een heel wat jongere aanblik hebben gekregen dan daarvoor, toen de partij – ook qua kiezers trouwens - de trekken begon te krijgen van een linkse variant van ‘50+’.
Waarom kan het maar het best ‘geleidelijk aan’? Wat moet je daaronder bovendien verstaan? De geschiedenis van de totstandkoming van de Partij van de Arbeid in 1946, zelf een fusie van drie partijen, kan daarbij leerzaam zijn1.
De fusiepartners van dat jaar dachten niet aan geleidelijkheid. Ideeën erover werden ontwikkeld tijdens de Duitse bezetting in de gijzelaarskampen van Haaren en Sint Michielsgestel. Na de bevrijding leidde dat tot het streven met één grote progressieve partij de eerste naoorlogse verkiezingen in te gaan. SDAP, Vrijzinnig Democratische Bond (een soort D66) en CDU, een kleine christelijke partij, besloten tot de nieuwe partij waarin zij alle zouden opgaan. Daarbij zouden zich ook groepen individuele katholieken en protestanten aansluiten.
De kiezers waren er bij de eerste verkiezingen in 1946 niet erg van onder de indruk. De fractie van de PvdA werd zelfs iets kleiner dan de som van de vooroorlogse afzonderlijke fracties. De ‘Doorbraak’, zoals het heette, werd op het oog een mislukking. Het succes was te snel verwacht. Het kwam er uiteindelijk toch, toen vanaf 1952 de nieuwe Partij van de Arbeid uitgroeide tot de grootste partij, mede door wat zij als regeringspartij aan prestaties leverde. Intussen werd haar politieke leider, W. Drees, Nederlands meest gezaghebbende politicus.
Intussen was de PvdA in feite meer de erfopvolger geworden van de SDAP dan van een van de andere fusiepartners. Sociaaldemocraten domineerden al spoedig de PvdA, ook al waren er individuele ‘doorbrekers’ die een eigen gezag in de partij verwierven. Anne Vondeling (ex-VDB) zou in de vroege jaren zestig zelfs de politieke leider worden.
Vanuit dat perspectief gezien moet de conclusie haast wel zijn dat kiezen voor snelheid electoraal heel riskant is en dat de verwachtingen vooral niet te hoog moeten worden gespannen. Bovendien is er het gevaar dat de ene partij, door zijn betere organisatie en grotere dynamiek, de andere gaat overwoekeren. Er kan dan veel wijsheid, talent en ervaring verdwijnen. Dat is geen reden om niet naar eenwording te streven maar wel om over elke stap goed en systematisch na te denken.
Misschien is het daarom het beste om voor de eerstvolgende verkiezingen toe te werken naar een gezamenlijk minimumprogramma, waarnaast beide partijen nog eigen keuzes kunnen maken op thema’s die hen na aan het hart liggen. Daarnaast zouden ze kunnen kiezen voor ‘samen uit, samen thuis’: ofwel samen regeren, ofwel samen in de oppositie. Daarbij hoort een gezamenlijke kandidaat-premier.
Voor de verdere weg liggen er dan nog een aantal bijzondere complicaties te wachten, die maar beter onder ogen kunnen worden gezien, voordat ze het proces van politieke integratie alsnog blokkeren. Die betreffen de plaats van een gefuseerde partij in de georganiseerde samenleving en de internationale positionering van zo’n partij. En, de partij zal completer moeten worden: ofwel doordat de SP alsnog gaat meedoen, ofwel doordat haar aanhang de oversteek waagt naar de ‘rood-groene’ partij. Daarover in de volgende column meer.
Dit is de eerste column in een serie van twee over de samenwerking van Partij van de Arbeid en GroenLinks
Prof.dr. J.Th.J. van den Berg is fellow van het Montesquieu Instituut en emeritus hoogleraar aan de Universiteit Leiden (parlementaire geschiedenis) en Maastricht (parlementair stelsel). Hij is oud-lid van de Eerste Kamer.
Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.
-
1)Over de totstandkoming van de fusiepartij PvdA is veel geschreven. Ik verwijs kortheidshalve naar: Frans Becker en Gerrit Voerman (red.), Zeventig jaar Partij van de Arbeid (Amsterdam: Boom 2016).