N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Waarom een lobbyverbod zowel noodzakelijk als ontoereikend is
Het loopbaanvervolg van (gewezen) bewindspersonen is een taaie kwestie. Enerzijds is het logisch dat iemand een vervolgfunctie ambieert op basis van eerder opgedane ervaring en expertise. Anderzijds kunnen carrièrestappen van (gewezen) bewindspersonen problematisch zijn door mogelijke oneigenlijke beïnvloeding en belangenverstrengeling die hierbij kunnen optreden. Een voormalig minister van Verkeer en Waterstaat die meteen directeur-president van KLM wordt, is zonder twijfel een onacceptabele situatie. Een minister van Infrastructuur en Waterstaat die een vervolgfunctie accepteert bij de brancheorganisatie van energiebedrijven, na enkele dagen minister van Economische Zaken en Klimaat geweest te zijn, roept begrijpelijke vragen op over de grenzen aan dergelijke vervolgfuncties. Het wetsvoorstel gewezen bewindspersonen beoogt, door een afkoelperiode, lobby- en draaideurverbod, meer duidelijkheid te bieden over mogelijk problematische vervolgfuncties van (gewezen) bewindspersonen.
Een verplicht advies van het adviescollege rechtspositie politieke gezagsdragers over de vervolgfunctie binnen twee jaar moet bijvoorbeeld helpen om zowel deze duidelijkheid te scheppen als ruimte te laten voor individuele omstandigheden. De openbaarmaking van deze adviezen, mits de positie door de persoon in kwestie aanvaard wordt, kan daarbij tot meer inzicht leiden over al dan niet aanvaardbare vervolgfuncties. Met het lobbyverbod wordt inhoudelijke informatievoorsprong geprobeerd te voorkomen door gedurende twee jaar functies als bemiddelaar, lobbyist of tussenpersoon in zakelijke contacten te verbieden met ambtenaren van het voormalig eigen ministerie of met betrekking tot aanpalende beleidsterreinen. Het draaideurverbod is bedoeld om de vermenging tussen persoonlijke en functionele belangen te voorkomen door zakelijke opdrachten aan voormalige bewindspersonen met het eigen ministerie te verbieden gedurende twee jaar.
Naast de poging om meer helderheid te bieden is wellicht het grootste belang van deze regels zowel een gehoopte preventieve werking als de belangrijke signaalfunctie ervan. De Memorie van Toelichting geeft expliciet aan dat een dergelijke kader bedoeld is om (gewezen) bewindspersonen beter de eigen verantwoordelijkheid te kunnen laten nemen voor een passende vervolgfunctie. Hierin vervat zit ook een belangrijke signaalwerking die de mogelijke problematische aspecten aan een vervolgloopbaan inzichtelijk maken voor zowel de persoon in kwestie als de samenleving. En hiermee een disciplinerende werking kan hebben.
Een nuttig en noodzakelijk wettelijk kader dus dat tegelijkertijd onherroepelijk ontoereikend is. Een kader met, weliswaar zinnige, uitzonderingen en clausules die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, biedt flexibiliteit voor vervolgfuncties in ‘het grijze gebied’. En daar zit precies het pijnpunt. Door de combinatie van diverse uitzonderingen en zwaarwegende maar niet bindende adviezen, blijft er voldoende ruimte om dit kader op te vatten naar de letter van de wet, terwijl de geest van de wet bij deze kwestie vele malen belangrijker is voor de legitimiteit van de openbaar bestuur.
Daar komt bij dat het kader oneigenlijke beïnvloeding maar ten dele ondervangt, omdat het op een smalle invulling hiervan is gebaseerd. Oneigenlijke beïnvloeding wordt ofwel ingevuld als persoonlijk gewin (belangenverstrengeling als belangrijk uitgangspunt voor de afkoelperiode en draaideurverbod) ofwel als verstoring van het speelveld (inhoudelijke informatievoorsprong op het (aanpalende) beleidsterrein als belangrijk uitgangspunt voor het lobbyverbod). Met name dit laatste laat onverlet dat bredere ervaring binnen het openbaar bestuur sowieso grotere informatievoorsprong oplevert voor de organisatie waar de gewezen bewindspersoon in dienst treedt, los van de inhoud en ook in niet-bestuurlijke functies.
Deze indirecte vorm van informatievoorsprong wordt niet meegenomen in het lobbyverbod. En dat kan ook niet. In de omgang met organisaties, die een algemenere informatievoorsprong via voormalige bewindspersonen hebben, ligt daarom ook een bredere verantwoordelijkheid voor het openbaar bestuur. Een verantwoordelijkheid die verder gaat dan alleen een contact- en samenwerkingsverbod tussen ambtenaren van het eigen ministerie of gerelateerd aan aanpalende beleidsterreinen en gewezen bewindspersonen gedurende twee jaar.
Dus, al is de wet gewezen bewindspersonen noodzakelijk, wonderen hoeven we er waarschijnlijk niet van te verwachten. We hoeven hiervoor alleen maar te denken aan de Überlobby van Neelie Kroes, die duidelijke kaders en gezaghebbende adviezen naast zich kon neerleggen en dat ook deed. Gelukkig heeft de meerderheid van de (gewezen) bewindspersonen een prima functionerend moreel en professioneel kompas.
Caelesta Braun is Hoogleraar Public Governance and Civil Society aan de Universiteit Leiden. Bert Fraussen is docent aan de Universiteit Leiden.