N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Ongemak over gedragscode Tweede Kamer
Sinds april 2021 kent de Tweede Kamer een gedragscode voor zijn leden, die voorziet in een procedure ter handhaving inclusief mogelijke sancties. Daarvan is nu voor het eerste gebruik gemaakt tegen (intussen) drie leden van Forum voor Democratie. Zijn fractievoorzitter, Thierry Baudet, is met een sanctie geconfronteerd, bestaand in schorsing als lid van de Kamer voor zeven dagen. Hij mag alleen deelnemen aan stemmingen. Daarmee laat de Kamer zien dat zij haar nog jonge gedragscode serieus neemt, al heeft het wel moeite gekost haar zo ver te krijgen. Meer dan eens heeft mijn collega columnist, Bert van den Braak, moeten attenderen op de grote aarzeling in de Kamer de gedragscode daadwerkelijk te handhaven.1
Vraag is overigens hoe het nu verder moet gaan. Niets wijst erop dat de sanctie van schorsing op Baudet indruk zal maken en dat hij alsnog opgave zal doen van nevenfuncties en neveninkomsten, zoals art. 15.7 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer (RvOTK) voorschrijft. Desnoods kan de Kamer besluiten hem maximaal dertig dagen te schorsen, maar dan houdt het op. De Tweede Kamer noch enige andere instantie heeft de bevoegdheid hem als lid te ontslaan. Dat is terecht, want er is maar één instantie die een volksvertegenwoordiger van zijn ambt kan beroven: de kiezer. Dat geldt uiteraard ook voor zijn beide fractiegenoten die intussen zijn berispt (een van de mogelijke sancties), omdat ook zij niet voldoen aan het voorschrift van art. 15.7 van het RvOTK.
Het is een eigenaardige werkelijkheid die zich in het parlement voltrekt. De ‘echte’ regelgeving van de Kamer is het reglement, maar dat kent slechts een paar artikelen die zijn voorzien van een sanctie. Die gaan over wat een parlementariër wel en niet mag zeggen in de Kamer. De voorzitter beschikt over de exclusieve jurisdictie om Kamerleden aan naleving van die artikelen te houden. Maximale sanctie is de uitsluiting voor één dag van het parlementaire debat. Het gaat daarbij meer om afkoeling in het debat dan om bestraffing. Een voorzitter zal het gebruik daarvan het liefst tot het uiterste beperken, al is dat de laatste vijftien jaar steeds moeilijker geworden wegens de verruwing van de omgangsvormen in de Tweede en trouwens ook in de Eerste Kamer. Daarnaast kent het RvOTK relatief zware sancties tegen doorbreking van voorgeschreven geheimhouding.
Daarnaast is er nu dus een ‘gedragscode’, die bestaat uit vijf artikelen en die in hun vaagheid allerlei gedrag kunnen omvatten, van uitgesproken strafbare feiten en ambtsmisdrijven tot overtredingen van het RvOTK, naast ander moreel aanvechtbaar gedrag. Daaronder vallen de genoemde registratieverplichtingen van art. 15.7. Het RvOTK kent zelf daarvoor geen procedure ter handhaving. Het gaat immers om fatsoensnormen: over je inkomsten en functies behoor je als lid van Tweede Kamer volledige openheid te betrachten.
De code gaat echter verder en voorziet ook deze normen van sancties. Dat kan op grond van een klacht van een of meer collega’s, maar ook burgers kunnen daarover klagen. Dat gebeurt niet bij de voorzitter, maar bij een college van drie leden die geen Kamerlid zijn. Dit college moet de klacht behandelen en voorzien van een advies aan de Tweede Kamer. Daarbij kan het adviseren tot een aanwijzing (om alsnog te doen wat is voorgeschreven), een berisping of schorsing voor maximaal dertig dagen. De Tweede Kamer mag over dat advies niet debatteren; zij mag evenmin het advies amenderen. Zij mag alleen maar ja of nee zeggen. Kamerleden die door het college worden ontboden, dienen aan het werk van het college medewerking te leveren. Op weigering staat echter weer geen sanctie.
Wat deze code teweeg brengt is hoofdzakelijk ongemak. De zelfbeheersing van het RvOTK als het om sancties gaat ontbreekt. De Tweede Kamer geeft voorts de kern van de behandeling en beoordeling van klachten uit handen: iedereen mag klagen en drie buitenstaanders oordelen over de vraag of de klacht terecht is. Het enige wat de Kamer zelf kan is ja of nee zeggen. Uiteindelijk bepaalt echter het aangeklaagde Kamerlid zelf of hij/zij zich iets aantrekt van de beoordeling en bijbehorende sanctie.
Van de parlementaire soevereiniteit in eigen huis blijft aldus weinig over en dus is de vraag of de Tweede Kamer langs deze weg wint aan publiek gezag en vertrouwen.
Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.
Prof.dr. J.Th.J. van den Berg is fellow van het Montesquieu Instituut en emeritus hoogleraar aan de Universiteit Leiden (parlementaire geschiedenis) en Maastricht (parlementair stelsel). Hij is oud-lid van de Eerste Kamer.
-
1)Bert van den Braak, ‘Papieren poes die kopjes geeft?’, column 4 maart 2022; Idem, ‘Tijd om de schroomvalligheid af te leggen’, column 16 september 2022.