N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Verkiezingen in Letland: stabiliteit in turbulente tijden, opluchting bij de buren
Het waren de eerste parlementsverkiezingen in een van de Baltische landen sinds het begin van Ruslands oorlog tegen Oekraïne in februari. Een oorlog die zelfs het omvangrijke, en doorgaans zwartgallig-pessimistisch gestemde, legioen van Rusland-duiders in de drie republieken compleet overdonderde. Hoe zou het drama-Oekraïne weerklinken in de verkiezingsuitslag? In aanloop naar de stembusgang van 1 oktober werd die vraag niet alleen opgeworpen door analisten in Letland zelf, maar zeker ook door waarnemers in de Baltische buurlanden. Iets wat bepaald niet op zichzelf staat.
Letland heeft zich de afgelopen maanden doen gelden als een hardliner wat betreft de aanpak van Rusland, in internationaal verband, maar ook in eigen land. Samen met Estland, Litouwen en Polen heeft het harde EU-sanctiepakketten bepleit, het zal de defensie-uitgaven (verder) opschroeven en politici als premier Kariņš en minister van Defensie Pabriks hebben zich, ook in de buitenlandse media, doen gelden als gedreven pleitbezorgers van de Oekraïense Zaak.
Binnen de landsgrenzen werden in ijltempo maatregelen getroffen en wetswijzigingen doorgevoerd die niemand een jaar geleden nog voor mogelijk had gehouden. Op 25 augustus ging het uit 1985 stammende ‘Overwinningsmonument’ (voluit: ‘het Monument voor de Bevrijders van Sovjet-Letland en Riga van de Duits-Fascistische Agressors’) in het Uzvaras-park in hoofdstad Riga tegen de vlakte. De sloop van het 79 meter hoge gevaarte vormde de climax van de afrekening met de tijdens de Sovjet-bezetting overal neergeplante gedenktekens die vooral tot doel hadden de Letten (en de Esten en Litouwers) onder te dompelen in de cultus van de ‘Grote Vaderlandse Oorlog’ en hen om te vormen tot Homines Sovietici, dociele ‘Sovjet-mensen’. Bijster geliefd waren deze restanten uit vervlogen communistische tijden al niet, maar anno 2022 symboliseren zij voor velen, mede gezien Vladimir Poetins wereldvreemde ‘anti-fascistische’ retoriek ter rechtvaardiging van zijn invasie van Oekraïne, bovenal de agressie en expansiezucht van Rusland.
Twee dagen voor de verkiezingen nam de Saeima, het Letse parlement, twee wetswijzigingen aan die beogen de kleuteropvang en het basisonderwijs op termijn geheel Letstalig te maken – de eerste klassen zijn al in september 2023 aan de beurt. Het zal tevens betekenen dat het Russisch als voertaal op de krievas skolas (Russische scholen) wordt uitgerangeerd. Evenals het afbreken van de Sovjet-monumenten, was deze stap een boodschap aan het adres van de Russische minderheid, de migranten die zich in de Sovjet-tijd in Letland hadden gevestigd en die na het herstel van de nationale onafhankelijkheid in 1991 een straf naturalisatietraject dienden te doorlopen en hun nazaten: we zullen u met gepaste dwang helpen om u te ontwringen aan Poetins op Sovjet-nostalgie gebaseerde Roesskii Mir-hallicunaties.
De kiezer kon het kennelijk wel waarderen. De door Krišjānis Kariņš geleide, conservatief-liberale Jaunā Vienotība-alliantie (‘Nieuwe Eenheid’), die bestaat uit in totaal vijf partijen, wist 26 van de honderd parlementszetels in de wacht te slepen, een winst van achttien. Niet minder opmerkelijk is dat de voornaamste spreekbuis van de Russische minderheid, de linkspopulistische Sociaaldemocratische Partij/‘Harmonie’, die in 2018 nog de grootste werd, al haar 23 zetels kwijtraakte. Daarvoor in de plaats is, met elf zetels, wel een vergelijkbare partij gekomen, Voor Stabiliteit!, die onder meer haar wortels heeft in de protesten tegen de verplichte vaccinatie voor bepaalde (beroeps-)groepen, tijdens de corona-pandemie.
Het legt een paradox bloot. Enerzijds had het electoraat een voorkeur voor stabiliteit in deze geopolitiek en economisch barre tijden, met Kariņš als stuurman, anderzijds is er nog lang geen einde gekomen aan het proces van partijpolitieke herverkaveling dat welbeschouwd al sinds 1991 voortduurt. De Letse politiek blijft onderhevig aan nauwelijks bij te benen afsplitsingen – zo vertrok een paar maanden voor de verkiezingen een zesde partij uit Kariņš’ alliantie en was de nummer twee van de verkiezingen van 2018, de rechtspopulistische, eurosceptische KPV LV, daarvoor reeds roemloos geïmplodeerd – en hergroeperingen. Het vereiste minimum voor deelname van een partij aan de Saeima-verkiezingen is vijfhonderd leden (tot 2016 tweehonderd). Een ander, problematischer, kenmerk is de invloed van de zogeheten ‘oligarchen’ op de Letse politiek, zakentyconen met hun eigen politieke partijen. De meest beruchte is Aivars Lembergs, in 2019 door het Amerikaanse ministerie van Financiën op een zwarte lijst gezet. Pas in 2012 zou er een systeem van directe partijsubsidies komen, wat een hindernis zou opwerpen voor de oligarhi.
Geen wonder dus dat buren Estland en Litouwen de niet aflatende (partij-) politieke turbulentie in Letland met argusogen hebben bekeken. De Estse politicoloog Tõnis Saarts schreef eind 2018 nog, weinig complimenteus, in het weekblad Sirp: ‘Van [zulke] typisch postcommunistische grillen, zoals dominantie door oligarchen en teugelloze corruptie, zijn wij grotendeels gevrijwaard gebleven – dit in tegenstelling tot Letland, waar het postcommunisme in dat opzicht lijkt te volharden’. De krant Postimees constateerde, na het bekend worden van de verkiezingsuitslag datzelfde jaar, droogjes dat ‘het kleurrijke politieke landschap bij de zuiderburen voor Esten moeilijker te overzien is dan dat van Zweden en Finland.’ Dat in 2003 in eigen land een grillige populistische partij, Res Publica, een monsterzege had behaald, was het dagblad kennelijk al vergeten.
Het oordeel in de Estse krantenkolommen zou in 2022 een stuk gunstiger uitvallen. De onvoorspelbaarheid en versnippering van Letlands politieke systeem had dat er niet van weerhouden bijwijlen behoorlijk doortastend en compromisgericht uit de hoek te komen, aldus Postimees; de Letten waren resoluter geweest dan de Esten als het ging om zulke zaken als het bestrijden van corona, het bieden van financiële ondersteuning aan burgers en bedrijven, het ontmantelen van de Rode monumenten en het opheffen van het Russischtalig onderwijs. Concurrent Eesti Päevaleht zag het sneven van de Sociaaldemocratische Partij/‘Harmonie’ al evenzeer als een positieve ontwikkeling. Misschien klonk hier stiekem enig wensdenken door? Estland beschikt immers over een vergelijkbare partij die ook de nodige aanhang geniet onder de Russische minderheid en die ook veracht wordt door de leden van de gevestigde orde: Keskerakond (de Centrumpartij).
Daarmee komen we uit bij de volgende verkiezingen die op de Baltische rol staan: die in Estland, in maart 2023. Blijkens de opiniepeilingen is het daar te lande echter minder goed gesteld met politieke stabiliteit – het rechtsextremistische EKRE, dat van 2019 tot 2021 al eens meeregeerde, met alle chaotische taferelen en schandalen van dien, is de tweede partij en steekt zelfs de grootste, het liberale Reformierakond, naar de kroon, behendig inspelend over de onvrede over de hoge energieprijzen. Wellicht heeft Kariņš enige tips voor zijn Estse collega Kallas?
Jeroen Bult is historicus en publicist. Hij is gespecialiseerd in Estland, Letland en Litouwen.