N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Crises ploegen politiek landschap om - waarvan de VVD op termijn kan profiteren
De verschillende crises van de afgelopen tijd – asiel, stikstof, energie, inflatie – ploegen het politieke landschap om. Ze hebben grote gevolgen voor met name de positie van de regeringspartijen, zowel in intern als extern opzicht. Het kabinetsbeleid en de compromissen die eraan ten grondslag liggen leiden enerzijds tot aanzienlijke verdeeldheid in de gelederen van de coalitiepartijen VVD, CDA, D66 en de ChristenUnie, die zeker bij de twee eerstgenoemde partijen nog eens wordt versterkt door het tanende gezag van hun partijleider. Anderzijds geeft het kabinetsbeleid – afgaande op de peilingen – hun directe electorale rivalen JA21, de BBB (en in beperkte mate Volt), de wind in de zeilen. Daarmee ontstaat er een vergeleken bij de uiterst rechtse FVD en de PVV gematigd rechts blok, waarmee de VVD – mochten JA21 en de BBB het bij de eerstvolgende Tweede Kamerverkiezingen hun winst vast weten te houden – bij de vorming van een nieuwe regeringscoalitie zaken zou kunnen doen. Deze verschuiving naar rechts laat tegelijkertijd de onmacht van de linkse oppositiepartijen zien om een electoraal aantrekkelijk en overtuigend programmatisch alternatief te bieden, nota bene in een tijd waarin de handhaving van de koopkracht voor grote groepen op het spel staat.
Interne verdeeldheid en leiderschapskwesties
De beleidscompromissen leggen de breuklijnen bloot binnen de coalitiepartijen (en binnen de regeringscoalitie). De rem op gezinshereniging zorgt overal voor verdeeldheid: binnen de VVD vinden velen die aanpak te slap, met opvallende uitzondering Ruttes vertrouweling Daan de Neef, die het als Tweede Kamerlid niet kon onderschrijven en opstapte. In het CDA, de ChristenUnie en D66 daarentegen leeft aanzienlijke onvrede dat de partijtop hiermee heeft kunnen instemmen. Over de stikstofplannen heerst in de VVD, het CDA en de ChristenUnie bepaald geen consensus: de afspraken hierover in het regeerakkoord wordt door een deel van de leden ter discussie gesteld. Momenteel is het rustig, maar dat is slechts tijdelijk: het debat zal zonder meer opnieuw oplaaien wanneer Remkes over anderhalve week met zijn aanbevelingen komt. En wat betreft de energiecrisis zal vooral in de VVD met argusogen worden gekeken naar de kabinetsplannen om meervermogenden en het bedrijfsleven zwaarder te belasten om de koopkrachtondersteuning te financieren.
De interne problemen worden bij het CDA en de VVD nog eens versterkt doordat zij acute problemen met dan wel op de langere termijn onduidelijkheid over het leiderschap hebben. Binnen D66 heeft Kaag onder vuur gelegen over hoe zij de affaire-Van Drimmelen heeft aangepakt, maar zij kan na de verkiezingsoverwinning in maart vorig jaar (na zo’n vier jaar te hebben meegeregeerd) intern nog op veel krediet rekenen, zelfs nu de steun van de kiezer voor D66 in de peilingen met ongeveer een derde is teruggelopen. Dat ligt anders voor CDA-leider Hoekstra, wiens partij in de peilingen min of meer is gehalveerd. Veel christendemocraten verlangen naar een gefundeerd ideologisch verhaal van hun partijleider, dat hun benarde partij hoop, inspiratie en richting kan geven. Hoekstra geeft echter niet thuis, ook letterlijk, omdat hij als minister van Buitenlandse Zaken veel afwezig is (en daarmee dezelfde fout heeft gemaakt als D66-leider Hans van Mierlo, toen die in 1994 ook minister van Buitenlandse Zaken werd). In plaats een debat te starten over de positie, functie en betekenis van de christendemocratie in de hedendaagse samenleving maakte Hoekstra de politiek-tactische keuze om het kabinetsstandpunt ten aanzien van de stikstofproblematiek op losse schroeven te zetten. Dit spierballenvertoon diende vanzelfsprekend electorale doelen, maar deed tegelijk afbreuk aan het CDA-imago van bestuurlijke betrouwbaarheid en integriteit – wat bij een deel van de partij niet goed viel.
Bij de VVD, dat volgens de peilingen bijna een kwart van haar kiezers is kwijtgeraakt, zijn de problemen rond het leiderschap minder nijpend – maar duidelijk is wel dat de vanzelfsprekendheid waarmee Rutte al sinds 2006 de partij aanvoert langzaam afbrokkelt. Probleem voor de VVD is dat zij gaandeweg steeds afhankelijker is geworden van Rutte, die zijn partij vier keer op rij tot de grootste van het land heeft gemaakt. In die tijd zijn de partijcongressen verworden tot applausmachines. Op het laatste congres in juni ging echter een nipte meerderheid lijnrecht in tegen de stikstofplannen van het vierde kabinet-Rutte. Als het aan de JOVD ligt komt er aan het tijdperk-Rutte een eind: deze zomer pleitten de liberale jongeren voor een nieuwe lijsttrekker bij de eerstvolgende Tweede Kamerverkiezingen. Mocht het zover komen, dan is het onduidelijk wie hem moet opvolgen. Sophie Hermans, die daarvoor als eerste in aanmerking zou kunnen komen, lijkt immers nog niet het gezag te hebben verworven als de eerdere mogelijke troonpretendenten Edith Schippers en Klaas Dijkhoff.
Electorale concurrentie en herschikking
Terwijl de ChristenUnie stabiel blijft, verliezen de VVD, het CDA en D66 behoorlijk. Het zijn niet de linkse oppositiepartijen die daar beter van worden – ook al zou je dat verwachten, gezien de recentelijk exploderende kosten van het levensonderhoud. Volgens de peilingen krijgen de PvdA en GroenLinks er een paar zetels bij (terwijl de SP er niet op vooruit gaat). Beide partijen slagen er maar niet in om de kiezers een gezamenlijk aantrekkelijk alternatief te vormen; nog maar enkele weken geleden wees het PvdA-bestuur een gemeenschappelijke lijst met GroenLinks bij de Eerste Kamerverkiezingen van volgend jaar af. Het zal het enthousiasme onder het potentiële electoraat er niet groter op maken.
De partijen die het meeste profiteren van de teruggang van de coalitiepartijen – en dan met name de VVD en het CDA – bevinden zich aan de rechterzijde van het bestel: JA21 en de BBB. Beide partijen hebben samen nu vier zetels, maar staan in de peilingen getweeën op zo’n 25 zetels. Daarmee lijkt tussen het electoraal stationaire uiterst rechtse blok (van FVD en PVV) en de VVD in, een gematigder rechts blok gestalte te krijgen. Mocht deze ontwikkeling zich bij de eerstvolgende Kamerverkiezingen voortzetten, dan kan dat aanzienlijke gevolgen hebben – met name voor de VVD. Na de mislukking van het minderheidskabinet-Rutte in 2012 komen er voor de VVD (die immers niet wil samenwerken met FVD en PVV) dan ter rechterzijde voor het eerst weer potentiële coalitiepartners in beeld. Ook al zou de VVD bij de komende Kamerverkiezingen verliezen, dan nog kan zij bij de formatie beleidsmatig winst boeken: voor een regeringsmeerderheid hoeft zij dan niet meer alleen naar de centrumpartijen te kijken (zoals in de afgelopen drie formaties het geval was), maar kan zij ook rechts van haar aankloppen. Alleen al de mogelijkheid op zich om deze rechtse partijen bij de regeringsvorming te betrekken, vergroot al de speelruimte van de VVD. De voren die momenteel door het politieke landschap worden getrokken raken de VVD, maar bieden haar ook nieuwe mogelijkheden. Of Rutte die in de kabinetsformatie na de eerstvolgende Kamerverkiezingen als partijleider zal gaan benutten, moet echter worden afgewacht.
Prof.dr. Gerrit Voerman is hoogleraar Nederlandse en Europese partijstelsels en tevens directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) van de Rijksuniversiteit Groningen.