N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Van goeden huize: wie houdt de Tweede Kamer in toom?
In het voorjaar van 2018 werkte ik, als onderzoeksassistent, mee aan de biografie van Wim Kok, een project van de onlangs overleden Marnix Krop. Tijdens één van de interviews kwam de actualiteit ter sprake nadat een debat in de Tweede Kamer nogal uit de hand was gelopen qua omgangsvormen. Kok verzuchtte: “Ja, politiek leiderschap in de Tweede Kamer, je moet wel van zeer goeden huize komen wil je in deze tijd nog aan de eisen voldoen.”
Aan dit gesprek moest ik terugdenken bij het zien van het Kamerdebat op 23 augustus jongstleden, toen de Tweede Kamer het reces onderbrak om te debatteren over een interview van Wopke Hoekstra in het Algemeen Dagblad over stikstof en koopkracht. De minister van Buitenlandse Zaken nam een loopje met de homogeniteitsregel van de ministerraad, hoewel premier Rutte die crisis vrij snel wist te dempen: “Staatsrechtelijk op het randje, maar net erbinnen” zei hij.
Het was een debat zoals we de laatste jaren gewend zijn geraakt. De harde toon van Wilders, een maidenspeech vol desinformatie van FVD’er Ralf Dekker, en gretige aanvallen van Marijnissen en Klaver. De Tweede Kamer was tot diep in de avond in eerste plaats een arena met vechtende leeuwen, en pas in de tweede plaats een volksvertegenwoordiging met een stevige discussie over het regeringsbeleid tegen de stikstof - en koopkrachtcrises.
Hoe moet je je als politiek leider opstellen in plenaire debatten die alle kanten op schieten? Twintig fracties met twintig woordvoerders, die in het versplinterde politieke landschap allen op zoek zijn naar dat kleine beetje profilering. Je moet inderdaad van goeden huize komen en aan veel eisen voldoen.
Natuurlijk eindigde het debat met een motie van wantrouwen tegen het hele kabinet, alweer de achtste tegen Rutte IV in ruim een half jaar tijd. Niet alleen de economie heeft te kampen met grote inflatie, het ‘zwaarste’ parlementaire controlemiddel heeft dat ook.
Maar ook de ‘minder zware’ parlementaire middelen worden te pas en te onpas uit de kast getrokken. Uit het laatste parlementair jaaroverzicht van PDC blijkt dat de Tweede Kamer bijzondere dadendrang toont met moties en Kamervragen. In het vorige parlementaire seizoen werden 1.665 moties ingediend, een verdubbeling ten opzichte van vier jaar eerder. Het aantal setjes met Kamervragen bedroeg 1.299, een kwart meer dan vier jaar daarvoor.
Natuurlijk zaten hier zinvolle moties en vragen bij die daadwerkelijk van grote invloed zijn op het gevoerde beleid in ons land. Maar tegelijk zijn parlementariërs en journalisten tegen deze achtergrond steeds vaker gaan spreken van het fenomeen ‘wappermotie’: overbodige moties die alleen bedoeld zijn om mee te wapperen, om ophef te veroorzaken, of om een punt te maken in de media en op Twitter.
Dit sluit aan bij een trend die de Staatscommissie Parlementair Stelsel onder leiding van Johan Remkes in 2018 waarnam. “Moties hebben vaker tot doel om te profileren, maar doordat ze vaak om zaken vragen die niet mogelijk zijn of buiten de invloedssfeer van de overheid liggen, ontstaan gevoelens van onmacht, wrevel en frustratie” stelde de commissie.
Ik, als toeschouwer, ben niet de enige die constateert dat de Tweede Kamer een U-turn moet maken als het gaat om omgangsvormen, debatcultuur en vooral het gebruik van parlementaire middelen. De Tweede Kamer vindt dit zelf ook. Diverse commissies hebben in opdracht van de Kamer al een poging gedaan de balans richting het medewetgeverschap te herstellen. Een goede hoeveelheid reflectierapporten ligt op de plank. De rapporten van de werkgroep-Van der Staaij, de Commissie-Remkes en de suggesties uit parlementaire onderzoeken van de Commissies-Bosman en –Van Dam zijn voorbeelden uit de laatste jaren. Sterke aanbevelingen deed ook het Montesquieu Instituut in de Hofvijverspecial Riskante democratische slijtage van augustus 2022, waarin tien specialisten over tien thema’s stellen ‘hoe het beter kan’.
Ook MI-fellow Joop van den Berg doet een duit in het zakje. “De parlementaire democratie in Nederland is niet onderweg naar de ondergang, maar zij worstelt wel met een aantal forse problemen die voldoende reden opleveren om bezorgd te zijn,” stelt Van den Berg in zijn voorwoord bij het recent gepubliceerde boek Humeurig volk, verkrampte politiek en hoe het anders kan. Laten we hopen dat dit boek niet opnieuw tot een reflectierapport gaat leiden, maar dat het parlement nu zelf aan het werk gaat.
Het veranderen van een parlementaire cultuur die op drift is geraakt is echter niet simpel. Het zal geen kwestie zijn van een nietje door de bestaande rapporten slaan. Een leidende rol is hier in eerste instantie weggelegd voor de politiek leiders in de Tweede Kamer. Zij moeten, als blikvangers, zichzelf en hun fractieleden in toom houden. Natuurlijk moeten zij dat samen met de Kamervoorzitter doen, maar zij kan dat niet zonder steun en initiatief van de centrale figuren in de parlementaire arena. Deze verandering vereist charisma, leiderschap, geduld en standvastigheid. Kok had gelijk: politiek leiders moeten van goeden huize komen.
Edgar Hoedemaker is historicus en is als eindredacteur en projectmanager actief voor PDC, partner van het Montesquieu Instituut. Hij is eindredacteur voor Europa-Nu.nl, Parlement.com en de maandelijkse Hofvijver.
Deze column is een bewerking van een uitgesproken column bij de boekpresentatie van 'Humeurig volk, verkrampte politiek en hoe het anders kan', een boek van Joop van den Berg.