Nieuwe politiek, nieuwe bestuurscultuur?

vrijdag 29 april 2022, 9:00, column van Prof.Dr. Bert van den Braak

Het besluit van het kabinet om het in de coalitie gesloten begrotingsakkoord eerst te gaan bespreken met oppositiefracties zou als (eerste) teken van een nieuwe bestuurscultuur kunnen worden gezien, al zien sommigen liever een openbaar debat.

De positie van de Eerste Kamer verdient bij dit kabinetsvoornemen aandacht. Ook in de Eerste Kamer wordt over de begroting en het belastingplan gestemd. Verwerping van een begroting van een ministerie is sinds februari 1907 niet meer voorgekomen, maar uiteraard is het, gezien de tegengestelde meerderheden in beide Kamers, denkbaar dat de Eerste Kamer dit weer eens doet. Hetzelfde geldt voor het belastingplan of delen daarvan. Die kans lijkt zelfs groter dan voorheen. Het kabinet komt zes zetels aan steun 'tekort'. Er zijn wel meerdere opties, maar alleen als er 'wisselgeld' is. Daarover moet eerst worden 'onderhandeld'.

Dat is geen nieuwe politiek of nieuwe bestuurscultuur. Het is een patroon dat we al sinds 2010 kennen. Tijdens het kabinet-Rutte I kwam de coalitie (inclusief gedoger PVV) vanaf 2011 één zetel tekort. Die werd gevonden door de SGP als extra 'gedoger' te laten fungeren. Meerdere wetsvoorstellen van Rutte I werden, met steun van de SGP, met 38 tegen 37 stemmen aangenomen. Tijdens Rutte II was nog bredere aanvullende steun nodig. In de Eerste Kamer kon dat kabinet slechts rekenen (of verwachten) steun te krijgen van 30 leden (VVD en PvdA). De aanvullende steun werd via akkoorden in de Tweede Kamer gevonden, veelal bij de constructieve oppositie: D66, ChristenUnie en SGP (in de Eerste Kamer goed voor acht zetels). Ook onder Rutte II waren er diverse belangrijke wetsvoorstellen die het met de stemverhouding 38-37 haalden.

Rutte III had vanaf 2019, net als Rutte IV, een 'tekort' aan de steun van zes zetels. Slechts in enkele gevallen was aanvullende steun (in de Tweede Kamer) nodig. Het belangrijkste wetsvoorstel waarbij dat voorkwam, was de Wet stikstofreductie en natuurherstel. Het wetsvoorstel werd in beide Kamers met steun van onder andere SP en 50PLUS aangenomen (samen goed voor zes zetels). Omdat ook de OSF voorstemde, was de uitslag 39-36.

Als het lukt een akkoord te sluiten met enkele oppositiepartijen (zeg PvdA en GroenLinks of JA21 en SGP) dan zou de angel er wat de Eerste Kamer betreft uit zijn. Dat fracties in de Senaat het door 'hun' partijen gesloten akkoord alsnog gaan torpederen, is weinig waarschijnlijk. Er is dan nog nauwelijks speelruimte. Denkbaar is dat individuele leden afwijken van de meerderheid, al is ook die kans klein. In 2014 leed het kabinet-Rutte II in de Eerste Kamer een nederlaag, omdat er bij regeringsfractie PvdA drie 'dissidenten' waren. Dat ging echter niet om een cruciaal wetsvoorstel.

Wie meent dat de Eerste Kamer een belangrijke factor wordt in de komende regeringsperiode heeft dus deels gelijk. Dat is slechts indirect zo. Door de machtsfactor die zij vormt (het ontbreken van een kabinetsmeerderheid) moet op voorhand, in de Tweede Kamer, worden gezocht naar een bredere meerderheid. Dat wordt de grote uitdaging voor Rutte IV, maar premier Mark Rutte heeft eerder laten zien dat hij daar heel goed in staat is.

Het is weinig waarschijnlijk dat alle oppositiepartijen dwars gaan liggen. De problemen zijn groot en urgent, en wie enige verantwoordelijkheid voelt, zal beseffen dat we ons een crisis met verkiezingen en weer een lange, ingewikkelde formatie, nu niet kunnen veroorloven. Bovendien lijkt het erop dat het kabinet zeker wisselgeld heeft (het niet doorlaten gaan van de ontkoppeling van AOW aan het minimumloon bijvoorbeeld). Als in de plannen aanzetten zitten voor de energietransitie of het zwaarder belasten van zeer vermogenden, dan kan dat ook aantrekkelijk zijn voor PvdA/GroenLinks.

Uiteraard zullen de onderhandelingen tussen coalitie en oppositiefracties in beslotenheid plaatsvinden. Een openbaar debat, waarin partijen direct hun kaarten op tafel leggen, is ondenkbaar. Ongetwijfeld zal er, als er een akkoord ligt, alsnog een Kamerdebat over plaatsvinden. De marges voor partijen om daaraan dan nog iets te veranderen, zullen eveneens uiterst klein zijn. Wie dacht dat er in dat opzicht een nieuwe bestuurscultuur zou komen, heeft zich illusies gemaakt. Zo werkt het gewoon niet.

Graag wijs ik degenen die daarover teleurgesteld zijn op eerdere ervaringen. Het kabinet-Den Uyl nam zich in mei 1973 voor minder snel het 'onaanvaardbaar' uit te spreken. Het gebeurde voor het eerst al in december dat jaar. Ook bij het aantreden van de kabinetten-Balkenende I en II was er sprake van 'nieuwe politiek'. Opener, meer dualistisch. Er kwam niets van terecht.

 

Prof. dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.