N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Concrete voorstellen voor de nationale binding met het Europees Parlement - verslag van het debat: 'De toekomst van Europa'
DEN HAAG (PDC) - ‘Nederland maakt maar 3.91% van de Europese bevolking uit, we kunnen daarom niet verwachten dat het Europese beleid automatisch aan onze wensen zal voldoen’, zo stelde onderzoeksjournalist Peter Teffer tijdens het debat ‘De Toekomst van Europa: welke rol speelt het nationale parlement?’. Desondanks kan het geen kwaad om te bedenken hoe de Nederlandse afstemming met Brussel geoptimaliseerd kan worden.
Het hoofdonderwerp van het debat, de verhouding en samenwerking tussen het nationale en Europese parlement, bood hier op 29 november in Nieuwspoort voldoende aanknopingspunten voor. Daar gingen Kathalijne Buitenweg, Thijs Reuten, Mendeltje van Keulen en Peter Teffer onder leiding van Stéphane Alonso op zoek naar concrete voorstellen voor de toekomst. Het debat werd georganiseerd door het Montesquieu Instituut in samenwerking met Europees Parlement Liaisonbureau in Nederland, in het kader van de Conferentie over de Toekomst van Europa.
Het Europees Parlement en de Tweede Kamer hebben allebei zeggenschap en inspraak op cruciale onderdelen van Europese wetgeving, zo legde Mendeltje van Keulen uit in haar inleidende presentatie. Zo controleert de Tweede Kamer de inzet van nationale ministers in de Europese Raad en is het Europees Parlement medewetgever. Beide parlementen functioneren weliswaar anders, maar ze kunnen enorm veel van elkaar leren. Door meer met elkaar te communiceren kunnen zij hun onderlinge relatie en onderhandelingsposities verbeteren en uiteindelijk het democratisch gehalte van het Europese wetgevingsproces versterken, stelden Kathalijne Buitenweg en Thijs Reuten aan de hand van hun persoonlijke ervaring.
In sommige andere landen gebeurt dit al, vertelde Van Keulen in de inleiding. Zo praten Deense Europarlementariërs bijvoorbeeld één keer per maand mee met hun nationale parlementariërs. Die uitwisseling van informatie stelt hen in staat om de bredere context van een discussie te zien, bijvoorbeeld hoe het Nederlandse belang zich verhoudt tot de belangen van andere landen. Dat is cruciale informatie voor het voldoen aan de verwachtingen van burgers én het bereiken van politieke compromissen op zowel nationaal als Europees niveau - en dat is uiteindelijk waar het om draait in een democratie, aldus de panelleden.
Naast een algehele uitleg van het Europese wetgevende systeem, een theoretische discussie over de rol van en relatie tussen beide parlementen, was er ook aandacht voor concrete voorstellen die de aandacht voor de Europese Unie in de Tweede Kamer zou kunnen vergroten. Zo spraken de panelleden steun uit voor het oprichten van een gespecialiseerde Europese denktank als informatiebron voor Kamerleden, het vergroten van de ondersteuning van Kamerleden in hun werkzaamheden, en het beter kenbaar maken van de belangen van het maatschappelijk middenveld bij Europese besluitvorming. Ook klonk vanuit Buitenweg en Reuten de bekende oproep om meer media-aandacht voor Europese zaken te generen. Naar aanleiding van de vragen uit het publiek werd ook de mogelijkheid voor een minister van Europese Zaken en een overkoepelende parlementaire database voor Europese wetgeving besproken door Van Keulen en Reuten.
Teffer demonstreerde met zijn afsluitende citaat uit een rapport van het Advies van Internationale Vraagstukken uit 2005, voorgezeten door Ben Knapen, de huidige demissionair minister van Buitenlandse Zaken, dat deze ideeën niet nieuw zijn: “Het is slecht gesteld met de kennis van Nederlanders over de Europese Unie, in het onderwijs geldt Europa als een onderbedeeld terrein. De geringe aandacht voor Europa in de Tweede Kamer en daarbuiten miskent dat alle Brusselse maatregelen tot stand komen met voortdurende Nederlandse betrokkenheid, en de AIV beveelt aan dat de Kamerfracties meer mankracht vrij maken om het Europees wetgevend proces in alle stadia actief en kritisch te volgen”. De panelleden concludeerden dat de ideeën voor het verbeteren van nationale relatie met het Europees Parlement er dus zeker zijn, maar dat wij met zijn allen verantwoordelijk zijn om deze te realiseren. De eerder genoemde voorstellen kunnen daarbij dienen als mogelijke handvatten.