N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Spinoza in het parlement. Een strijd om politieke toe-eigening
‘Ik weet, dat velen Spinoza probeeren in te lijven bij hun fideïstische en religieuze beginselen, omdat zij het prettig vinden, de groote mannen der wereld in te lijven bij hun valsche ideologieën.’
(David Wijnkoop in 1931 in de Tweede Kamer)
‘Frankrijk is in rouw. Wij rouwen met hen mee. In Frankrijk is Samuel Paty als een held begraven. Tijdens het eerbetoon aan de voet van de Sorbonne werd een brief van Camus voorgelezen, met een ode aan de leraar: Je suis prof. Hier in Nederland zijn op die dag op verschillende plekken bloemen gelegd. In Amsterdam bij De Schreeuw, het monument ter nagedachtenis aan Theo van Gogh, die ook door een islamist op een gruwelijke wijze werd vermoord, en bij het monument van Spinoza, de man die werd verketterd omdat hij vraagtekens stelde bij de almacht van het geloof.’ Met deze woorden herdacht voorzitter Khadija Arib op 27 oktober 2020 in de Tweede Kamer de aanslag op de Franse leraar Samuel Paty die kort daarvoor door een moslimextremist was onthoofd.1
Het gebeurt niet vaak dat Spinoza in de Kamer wordt genoemd, maar als dat zich voordoet is het op dit soort momenten. Als we voelen dat de vrijheid onder druk staat, zoals hier na de aanslag op deze Frans leraar. Of bij belangrijke wetgeving die raakt aan onze vrijheid, waarbij een citaat van Spinoza het debat inhoud geeft. Maar in het parlement gebeurde ook nog iets anders: Spinoza werd onderwerp van politieke toe-eigening. Diverse Kamerleden van verschillende politieke kleur hebben onze grootste filosoof tot woordvoerder willen maken van hun partij of ideologie. De manier waarop dat gebeurde reflecteert de opvattingen over Spinoza door de jaren heen – politici hebben een goed gevoel voor de intellectuele modes van de dag. Dat maakt de Handelingen van de Kamer tot een bijzondere bron.
‘De VVD staat als liberale fractie in een traditie die teruggaat tot de Verlichting, waarin Nederlandse denkers zoals Spinoza (…) al heel vroeg de notie hadden dat in het belang van de vrijheid van het individu er een noodzaak was om in wetten goed te regelen hoe die vrijheid vormgegeven kon worden en hoe de macht van de overheid beperkt kon worden.’ Dit zijn woorden die fractievoorzitter Blok in 2010 uitsprak in de Tweede Kamer, tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen.2 De liberalen zijn niet de enigen die zich Spinoza toe-eigenden, dat gebeurde door christenen, socialisten, communisten en zelfs fascisten. Hoe dat verliep zegt iets over de specifieke beeldvorming rondom onze grootste filosoof. Daarom wil ik het met u hebben over Spinoza in het parlement.
Het was wel bijzonder, in de jaren dat ik lid was van de Tweede Kamer en als één van de ondervoorzitters mocht plaatsnemen op de voorzittersstoel. Rechts van mij, op de tafel van de griffier, stond daar lange tijd een rijtje boeken. Het Reglement van Orde natuurlijk, maar ook werken die je in een parlement niet direct verwacht. De Bijbel en de Koran. En het Theologisch-politiek traktaat (1670) van Spinoza. Ik denk dat de Tweede Kamer het enige parlement was in de wereld waar Spinoza prominent op de tafel van de voorzitter stond. Als enige filosoof, naast de Bijbel en de Koran. Misschien kent u het verhaal hoe het boek daar ooit is gekomen, maar waarschijnlijk weet u niet waarom het uit de Tweede Kamer is verdwenen. Over die kwestie hoop ik u hier meer duidelijkheid te kunnen geven.
De Tweede Kamer ontstond in 1815, bij de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden – toen nog samen met de Belgen. Sindsdien worden van vergaderingen woordelijke verslagen bijgehouden in de Handelingen. Die bieden de mogelijkheid om terug te zoeken wat in het parlement zoal is besproken, maar ook over wie er is gesproken, welke namen in de Kamer zijn genoemd. Filosofen komen in ons parlement weinig aan bod, ons land heeft nu eenmaal niet een debatcultuur waarin de Kamerleden kwistig zijn met het citeren van denkers. Kamerdebatten draaien hier niet zozeer om eloquentie, hoewel we goede sprekers hebben gehad. Citeren van filosofen wordt al snel gezien als opschepperij. Toch komt Spinoza wel degelijk in de Handelingen voor en laat dit iets zien van de appreciatie van deze filosoof.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Over de waardering voor Spinoza en de historische ontwikkeling daarvan heeft Henri Krop een prachtig boek geschreven: Spinoza. Een paradoxale icoon van Nederland (2014). De bijzonder hoogleraar vanwege de Vereniging Het Spinozahuis laat daarin zien hoe vanaf het midden van de negentiende eeuw in ons land een ‘Gouden eeuw’ aanbrak voor het spinozisme.3 Dit waren ook decennia dat onder leiding van Thorbecke het liberalisme doorbrak en de liberalen hun stempel konden drukken op de politieke cultuur. Aanvankelijk werd Spinoza in het parlement vooral ingezet om die liberalen verdacht te maken en te bestrijden. Maar al snel zien we hoe ook in de politiek het beeld van Spinoza kantelde; hoe de filosoof populair werd en politici van links tot rechts hem gingen toe-eigenen.
‘Spuwt op dat graf; – daar ligt Spinoza!’ Met dit citaat van de predikant Karel Tuinman opende Johannes van Vloten op 14 september 1880 zijn toespraak bij de onthulling van het standbeeld aan de Paviljoensgracht in Den Haag.4 Een voordracht met de titel Spinoza. De blijde boodschapper der mondige menschheid. Deze onthulling was een keerpunt in de waardering voor Spinoza, die twee eeuwen lang vanuit religieuze maar ook vanuit filosofische kringen was verketterd. In 1880 was bij de onthulling van het standbeeld ook een aantal politici aanwezig, onder wie minister van Binnenlandse Zaken Willem Six. Dit leidde tot kritiek in de Tweede Kamer. De katholiek Heydenrijck sprak ‘met huivering’ over het eerbetoon van de minister bij ‘de onthulling van het eermetaal voor Spinoza’.5
Niet minder verbolgen over de aanwezigheid van de minister bij de onthulling van het standbeeld was de antirevolutionair Keuchenius. Ook hij sprak in de Kamer zijn waarschuwing uit over de filosofie van Spinoza ‘als den blijden boodschapper eener mondige menschheid’. Dit leidde tot een defensieve reactie van de liberaal Goeman Borgesius: ‘Naar Spinoza gaat dit Ministerie niet.’6 Het gebruik van de naam ‘Spinoza’ als stok om de liberalen mee te slaan was al ouder en de neiging van liberalen om afstand te nemen van de filosoof al evengoed. Dat zien we bijvoorbeeld bij Thorbecke, die in zijn studietijd in Duitsland onder de indruk raakte van Spinoza, maar uit angst niet over de filosoof durfde te publiceren: ‘Dit zoude heden mij het vaderland sluiten’, schreef hij destijds in een brief.7
De angst voor Spinoza was al ingezet in het debat over de nieuwe wet voor het hoger onderwijs in 1876. De antirevolutionair Bichon van IJsselmonde vreesde dat de nieuwe wet zou kunnen leiden tot ‘propagatie van het moderne ongeloof misschien, of tot opleiding van volgelingen van Spinoza’. De liberaal Kappeyne van de Coppello voerde Spinoza op in zijn zorgen of ons land geschikte filosofen kon vinden om de leerstoelen aan de universiteiten te bezetten: ‘Een philosooph in den ergeren zin van het woord, stichter van een eigen stelsel, heeft men niet voor het vragen.’ We hadden Spinoza, zo stelde deze liberaal, maar die was wellicht de enige die ooit een filosofisch stelsel ontwikkelde. Ook vroeg hij of Spinoza wel een Nederlander was: ‘Aan hem wordt nog zijn Nederlanderschap betwist.’8
Spinoza bleef in de negentiende eeuw in de Tweede Kamer een stok om de liberalen mee te slaan. Zoals in de woorden van De Savornin Lohman in een debat in 1887 over herziening van de Grondwet, waarin de antirevolutionair sprak over de liberalen, die hij nog altijd verantwoordelijk hield voor de oprichting van het standbeeld van Spinoza en hen in verband daarmee beschuldigde van onnationaal gedrag: ‘Haar hoogste streven is om te vernietigen al datgene wat boven haar staat. Daarom heeft zij gedurende drie eeuwen lang zich er op toegelegd, om het monarchale beginsel in ons land niet tot ontwikkeling te doen komen, heeft zij steeds er naar gestreefd het Huis van Oranje er onder te houden.’ Waarop de Kamervoorzitter De Savornin Lohman maande zich te matigen in zijn woorden.9
De ‘Gouden eeuw’ van het spinozisme zoals Henri Krop die heeft beschreven voor de filosofie zien we ook weerspiegeld in de Handelingen van de Tweede Kamer – zij het met enige jaren vertraging. Eerder zagen we het belang van de onthulling van het beeld van Spinoza in 1880 en de discussie daarover in de Tweede Kamer. De weg naar de toe-eigening in de politiek werd gelegd door vrijdenkers als Johannes van Vloten, de initiatiefnemer van het standbeeld. Om populair te kunnen worden in de politiek moest de filosofie van Spinoza worden omgevormd en ook hier speelde Van Vloten een grote rol. In zijn handen werd de abstracte filosofie van Spinoza, die zo tot afschuw had geleid, tot een praktische levensleer. Of tot een ‘gelouterd spinozisme’, aangepast aan de eigen tijd.10
In het derde kwart van de negentiende eeuw zien we hoe de leer van Spinoza in de mode kwam. Eerst bij schrijvers, onder wie Multatuli, en bij linkse auteurs, zoals Herman Gorter, die in 1895 met een vertaling zou komen van de Ethica. De leer van Spinoza is van grote invloed geweest op politiek betrokken filosofen als Jacob Moleschott en via hem ook op leiders van de socialistische beweging. Niet in het minst Ferdinand Domela Nieuwenhuis, in 1888 de eerste socialist in de Tweede Kamer.11 Domela heeft Spinoza gedurende zijn korte verblijf in de Tweede Kamer niet genoemd, dat paste ook niet in zijn stijl van debatteren. Dat was wel het geval met de communisten in de jaren dertig, die Spinoza voor zichzelf opeisten als de filosoof die een ware grondlegger zou zijn van het materialisme.
Een reden voor Jacob Moleschott om zich in te laten met Spinoza was onvrede met een ‘vulgaire’ vorm van materialisme, waarin het denken wat al te gemakkelijk werd gereduceerd tot de materiële omstandigheden. De filosofie van Spinoza gaf een mogelijkheid om de attributen geest en stof in hun eigen waarde te laten. Het is opmerkelijk om te zien hoe in de jaren dertig Spinoza door de communisten juist werd genoemd als een wegbereider voor hun orthodoxe materialisme, zoals in 1931 door Wijnkoop: ‘Maar de eerste, die het woord weer heeft gegeven aan de materialistische philosophie was Spinoza’ en: ‘dat Spinoza aan het dualisme een einde heeft gemaakt en den grondslag heeft gelegd – al is hij in deze nog niet volledig geweest – voor het 18de eeuwsche materialisme.’12
In hetzelfde debat waarin de communist Wijnkoop zich Spinoza toegeëigende sprak hij zijn afschuw uit over hoe de filosoof gebruikt werd door anderen: ‘Ik weet, dat velen Spinoza probeeren in te lijven bij hun fideïstische en religieuze beginselen, omdat zij het prettig vinden, de groote mannen der wereld in te lijven bij hun valsche ideologieën.’ In 1933 gaf Wijnkoop meer inzicht in zijn opvattingen over het spinozisme, waarbij hij juist filosofische voorgangers als Moleschott beschuldigde van vulgair materialisme. Voor Wijnkoop was Spinoza de ware voorganger van Marx, of van het historisch materialisme. Dat stelt dat ‘alle krachten uit (de) werkelijkheid zelf komen en geen kracht buiten die werkelijkheid bestaat, dus alle krachten aan die werkelijkheid immanent’ zijn.13
Niet zozeer in, maar wel buiten de Tweede Kamer werd Spinoza in de jaren dertig in toenemende mate toegeëigend door de fascisten. In het bijzonder door toedoen van de spinozist Johan Herman Carp, de belangrijkste theoreticus van de NSB en belangrijke adviseur van Anton Mussert.14 In handen van de communist Wijnkoop werd Spinoza een grondlegger van het historisch materialisme; in de filosofie van Carp lag de nadruk veel meer op het spinozisme als een ‘religieuze beschouwingswijze’. Waarbij de filosofie van deze joodse denker in de opvatting van Carp vooral een ‘mystieke visie’ zou zijn, die toonde waarom het individu zich ondergeschikt zou moeten maken aan de volksgemeenschap die belichaamd werd in de persoon van de leider, in dit geval van Mussert.
De strijd om de toe-eigening van Spinoza in de jaren twintig en dertig door politici van uiteenlopende kleur past in de politisering die de wijsbegeerte in die jaren doormaakte.15 Met name tussen filosofen die kozen voor de parlementaire democratie en zij die toekomst zagen in het communisme of nationaalsocialisme. Het zijn tegenstellingen die in elke wijsgerige stroming te herkennen zijn, ook in de wereld van de spinozisten. Tegenover NSB’ers als Carp staat iemand als Bierens de Haan, die juist probeerde politieke tegenstellingen te overbruggen. Carp was ook niet de enige filosoof die actief werd in de politiek. We zien filosofen bij de communisten (Mannoury), de liberalen (Kohnstamm) en de antirevolutionairen (Dooyeweerd). Tegelijk zien we dat de afkeer van Spinoza geleidelijk afneemt.16
Na de Eerste Wereldoorlog was de naam Spinoza in gereformeerde kringen nog steeds besmet. Tijdens de Algemene Beschouwingen in 1927 liet SGP-voorman Kersten weten nog altijd trots te zijn op de lange strijd die de gereformeerden tegen Spinoza hadden gevoerd en voorkomen dat deze ongestoord had kunnen ‘leven, denken, spreken en schrijven’: ‘In 1674 heeft het Hof van Holland een plakkaat uitgevaardigd, waarin Spinoza’s boeken verboden waren, o.a. op dezen grond, dat ze waren: “Godslasterlijke, zielverdervende boeken, vol van ongefundeerde stellingen, tot nadeel van de ware religie en den kerkedienst”’.17 Maar deze trotse stem was zachter gaan klinken en in wat minder orthodoxe christelijke partijen begon de toon waarop men over Spinoza sprak langzaamaan te veranderen.
Veelzeggend in dit verband is een bijdrage van De Savornin Lohman, de antirevolutionair die eerder de liberalen van spinozisme had beschuldigd, wat voor hem betekende dat zij ‘onchristelijk’ en ‘onnationaal’ zouden zijn. In 1918 noemde De Savornin Lohman Spinoza opnieuw, in een debat over de betaling van onderwijzers. Als argument waarom een goed loon en goed onderwijs niet altijd samen zouden hoeven gaan, in een verwijzing naar Spinoza die zijn geld verdiende met het slijpen van lenzen. Een bijdrage waaruit nu toch bewondering bleek voor de filosoof: ‘die een brillenslijper was en die toch eenige vermaardheid gekregen heeft.’18 Bijzonder interessant is in 1932 de bijdrage van de antirevolutionair Visscher tijdens het debat over het strafbaar stellen van godslastering.
‘Het is begrijpelijk, dat er menschen zijn, die, zooals zij het Spinozisme godslasterlijk noemen, ook de Calvinistische leer der praedestinatie of de Roomsche leer der transsubstantiatie voor godslasterlijk verklaren, maar men kan daarom toch nog niet zeggen, dat Spinoza, Calvijn en Thomas Aquinas als godslasteraars gebrandmerkt moeten worden.’19 Deze Visscher was predikant en behoorde tot de rechtse vleugel van de ARP. Toch koste het hem geen moeite om in dit religieus gevoelige debat over godslastering in zijn argumentatie het spinozisme op gelijke wijze te behandelen als het katholicisme en het calvinisme. Hij stelde in dit debat dat de filosofie van Spinoza voor veel mensen weliswaar godslasterlijk kan zijn, maar dit de filosoof nog niet tot een ‘godslasteraar’ maakt.
Na de Tweede Wereldoorlog lijkt ook in de meest orthodoxe christelijke kringen de afkeer van Spinoza eindelijk te zijn bekoeld. Dat blijkt de eerste keer dat de filosoof na de oorlog in de Kamer wordt genoemd. Dat is in 1945 door de nieuwe SGP-voorman Zandt, in het debat over de oprichting van de Verenigde Naties. In plaats van een middel voor polarisatie wordt deze ‘beroemde humanist’ door de SGP nu opgevoerd voor de vrede en eendracht: ‘Wij willen in deze quaestie nog eenmaal een beroemd humanist het woord geven en wel Spinoza. Deze handelt in een van zijn tractaten bepaaldelijk over den vrede. Hij zegt dienaangaande: “vrede is niet alleen maar afwezigheid van strijd” en ook: “vrede bestaat niet in het ontbreken van strijd, maar in eenheid van geest of wel eendracht”.’20
‘Caute’: ‘pas op’, ‘voorzichtig’, zo luidde het devies van Spinoza. Die waarschuwing voor de gevaren van zijn filosofie in het publieke debat golden gedurende zijn eigen leven, maar ook nog lang daarna. Alleen al het noemen van de naam Spinoza kon leiden tot grote bewondering, maar vooral tot een diepe afkeer en in ieder geval tot hevige emoties. Dat zagen we terug in de weliswaar spaarzame maar typische bijdragen van de politici in de Tweede Kamer vanaf het derde kwart van de negentiende eeuw. Waar onze grootste filosoof in eerste instantie vooral door gereformeerden in stelling werd gebracht tegen de liberalen, maar naar verloop van tijd werd toegeëigend door alle politieke richtingen, na de Tweede Wereldoorlog zelfs door de gereformeerden die hem zo lang hadden bestreden.
Na 1945 zien we dat Spinoza niet langer onderwerp is van politieke strijd, maar vooral wordt ingezet als een icoon van Nederland. Niet meer als een bedreiging van onze cultuur, maar als een voorbeeld daarvan. We zagen het bij SGP-leider Zandt die Spinoza opvoerde als een denker van eendracht en vrede. De communist Gortzak bracht Spinoza in mei 1949 in stelling in een debat over de koloniale oorlog in Indonesië.21 Met regelmaat werd Spinoza door de jaren heen genoemd in debatten over de opvang van vluchtelingen, het eerst in juli 1955 door PvdA-Kamerlid Scheps in een debat over het internationale Vluchtelingenverdrag.22 Wat we echter vooral zien is dat de aandacht voor Spinoza in het parlement verflauwde, iets wat in die jaren ook gold voor het academische onderzoek.23
‘Ga zo door, mijn zoon, en gij zult Spinoza heten!’ Of er een verband is weet ik niet, maar nadat in de loop van de jaren zeventig aan de universiteit de aandacht voor Spinoza toenam zie je de filosoof begin jaren tachtig ook terugkeren in de Kamer. De vriendelijke aanmaning ‘gij zult Spinoza heten’ was in april 1981 van D66-Kamerlid Mertens en bedoeld voor VVD-onderwijsminister Arie Pais.24 Inhoudelijker was een opmerking een maand eerder van PSP-leider Van der Spek. Bij hem vond ik ook de enige directe verwijzing naar het werk van Spinoza: Ethica deel twee, definitie zeven: ‘Dat bijzondere dingen eindig zijn en slechts een beperkt bestaan hebben.’25 VVD’er Voorhoeve begon in 1985 zijn betoog met de ‘Portugese wijsgeer Spinoza’ en werd door de voorzitter gecorrigeerd.26
Na de eeuwwisseling zien we dat Spinoza met name werd toegeëigend door D66, veelal in debatten over onze grondrechten. In het bijzonder door Boris van der Ham, die Spinoza presenteerde als een denker van de Verlichting.27 Dat leidde in maart 2006 tot een interessante discussie met CDA’er Ormel, die het belang van religieuze waarden verdedigde tegenover ‘seculiere’ Verlichtingsdenkers. Nadat Van der Ham hem wat hooghartig had aangeraden om meer denkers uit de Verlichting te lezen stelde deze CDA’er in zijn reactie: ‘Mijnheer van der Ham, u bent een dolende geest en dat maakt u zo charmant. U raadt mij aan om boeken te lezen over de Verlichting. U noemt Stevin, u noemt Descartes, u noemt Spinoza, allen mensen die allang in hun graf lagen toen de Verlichting begon.’28
Naast D66 is er nog een andere partij die in de Kamer met enige regelmaat Spinoza ter sprake heeft gebracht en dat is de PVV. Vanaf 2010 noemden Kamerleden van de PVV hem zelfs het meest, waarbij de filosoof van joodse afkomst vooral werd opgevoerd tegen de islam en tegen de komst van moslims naar ons land.29 Tot aan deze zelfbedachte parafrase door PVV’er De Graaf, in januari 2021 in een debat over beïnvloeding uit onvrije landen: ‘Ik kom bij Spinoza, die zei: het is duidelijk dat Mohammed een bedrieger was, omdat hij de vrijheid volledig heeft afgeschaft.’30 Woorden die Spinoza natuurlijk nooit heeft gezegd. Deze bijdrage laat echter wel zien hoe politiek gevoelig Spinoza nog altijd is. Hoe het proces van politieke toe-eigening van onze grootste filosoof ook nu nog altijd niet is gestopt.
Bijzonder was het wel om vanaf de voorzittersstoel op het rostrum het boek van Spinoza te zien staan, naast de Bijbel en de Koran. Misschien was de Ethica een betere keuze geweest dan het Theologisch-politiek traktaat – maar toch. We hadden dit te danken aan het Kamerlid Boris van der Ham, die het boek tijdens zijn laatste bijdrage in de Tweede Kamer in juli 2012 aan de voorzitter had aangeboden. Van der Ham verwees daarbij ook naar de Bijbel en de Koran: ‘Die boeken hebt u in de loop van de tijd gekregen, maar het is vreemd dat nog nooit iemand uit meer seculiere hoek u een boek ter inspiratie heeft aangeboden dat dan binnen uw en daarmee ons aller handbereik valt.’ ‘Ik hoop dat uw boekenplank in de plenaire zaal daarmee nog evenwichtiger wordt,’ aldus Van der Ham.31
Het moet één van de laatste daden zijn geweest van voorzitter Gerdi Verbeet om het boek op de tafel te plaatsen. De Bijbel zal vanaf de begintijd van het parlement in 1815 op de tafel van de voorzitter hebben gestaan, de Koran is daar waarschijnlijk aan het begin van deze eeuw op initiatief van een Tweede Kamerlid naast gezet. Mogelijk heeft de plaatsing van het boek van Spinoza in 2012 de aandacht opnieuw gevestigd op de twee andere werken. In juni 2013 maakte de PVV plotseling bezwaar tegen de aanwezigheid van de Koran. Tijdens de Algemene Beschouwingen van september 2014 deed Geert Wilders het voorstel om de Koran te verwijderen, dat alleen steun kreeg van de PVV. Toch bleven de protesten voortduren en zijn in 2015 als compromis alle drie de boeken verdwenen.32
Een van de fracties in de Tweede Kamer vond dat de Koran niet thuishoort op de tafel van de voorzitter en wilde het boek laten verwijderen. De andere fracties verzetten zich daartegen en wilden daarom de boeken op het rostrum laten staan. Daarop kwam een proces op gang dat je typisch kunt noemen voor de politieke compromiscultuur in ons land. Besloten werd om alle boeken op het rostrum te vervangen door een tablet op de tafel van de griffier, waar de Kamerleden als zij dat wensen gebruik van kunnen maken. Op die tablet staan het Reglement van orde en alle ander boeken die eerder op het rostrum stonden. Dus ook de Bijbel en – jawel – de Koran. En gelukkig ook het Theologisch-politiek traktaat van Spinoza. Dat daarmee nog wel digitaal beschikbaar is, maar niet meer op tafel staat.
En zo verdween Spinoza uit het parlement, even geruisloos als zijn traktaat hier eerder was neergezet. Het was bijzonder dat onze grootste filosoof een plek kreeg op de voorzitterstafel in de Tweede Kamer, maar dat gebeurde zonder daar ruchtbaarheid aan te geven. Het is vreemd dat deze denker daar ook weer is verdwenen, zonder dat dit echt bekend werd gemaakt. Bijna vierenhalve eeuw na zijn dood is Spinoza nog altijd onderwerp van politieke controverse; is er nog altijd een moeizame omgang met deze grote filosoof. De Handelingen van de Tweede Kamer zijn bepaald geen filosofische bronnen; ik denk dat Spinoza veel vaker in de Kamer is geciteerd dan door Kamerleden daadwerkelijk is gelezen. Maar ze tonen wel iets van een tijdsbeeld en de toe-eigening van deze denker.
In het parlement zagen we een geleidelijke omslag in de waardering voor Spinoza. In de negentiende eeuw werd zijn naam vooral ingezet tegen de liberalen, met name door antirevolutionaire politici. Na de onthulling van het standbeeld van Spinoza in 1880 zien we de toon geleidelijk veranderen. In plaats van een angst om met Spinoza te worden vereenzelvigd zien we dat liberalen vrijer over de filosoof gaan spreken. Met name in het Interbellum zien we hoe ook socialisten, communisten en fascisten zich de filosoof proberen toe te eigenen. Zelfs in meer orthodox gereformeerde kringen vindt een ommekeer plaats en wordt Spinoza van een wapen tegen de liberalen tot een denker voor vrede en eenheid. In deze eeuw waren het vooral leden van D66 en de PVV die Spinoza ter sprake brachten.
Rotterdam, dat is de stad van Erasmus. Hoe deze stad zich deze filosoof heeft toegeëigend en welke waarden aan die toe-eigening ten grondslag liggen zal komende jaren onderwerp van onderzoek zijn van het Erasmus of Rotterdam Research Centre (ERRC), waar ook ik aan verbonden ben. Den Haag afficheert zichzelf als de stad van het internationale recht en verbindt daar de persoon aan van Hugo de Groot. Amsterdam eigent zich als zelfverklaarde stad van vrijheid en tolerantie graag de persoon van Spinoza toe. Het zou interessant zijn om ook deze processen van toe-eigening van De Groot door Den Haag en Spinoza door Amsterdam tot onderwerp te maken van nader onderzoek. Waarbij de vraag kan worden gesteld welke specifieke waarden in die ontwikkelingen aan deze filosofen zijn toegekend.
Spinoza is in de Tweede Kamer door de leden niet vaak aangehaald, tussen 1876 en 2021 gebeurde dat slechts 64 keer. Bij zulke kleine aantallen is het niet altijd zinvol om te kwantificeren, maar toch wil ik een poging doen, omdat de getallen wel iets laten zien. Van 1815 tot 1875 werd Spinoza in het parlement niet genoemd, daarvoor was het taboe op zijn filosofie nog te groot. Als we de tijd daarna indelen in perioden van 25 jaar zien we dat van alle keren dat de filosoof in de Tweede Kamer werd genoemd 19 procent plaatsvond tussen 1875 en 1900. Dat percentage zakte flink naar acht procent tussen 1901 en 1925. Daarna steeg het tot 17 procent in de periode tussen 1926 en 1950. Daarbij moeten we bedenken dat tussen 1940 en 1945 het parlement vanwege de bezetting niet bij elkaar kwam.
Tussen 1950 en 1975 en tussen 1975 en 2000 kwam Spinoza in de Kamer weinig aan bod, respectievelijk negen en acht procent van het totaal aantal keren dat de filosoof in het parlement werd besproken. Na de eeuwwisseling zien we een omslag. Tussen 2000 en nu, een relatief korte periode van 21 jaar, werd de filosoof ineens veel vaker genoemd; liefst 39 procent van het totaal aantal keren sinds de aanvang van De Kamer. Daaruit mogen we meen ik concluderen dat Spinoza in het parlement nu populairder is dan ooit. Het is de vraag of deze filosoof wel altijd juist werd geciteerd en of zijn woorden steeds werden begrepen – dat is een andere discussie. Ik constateer slechts dat als we kijken naar de Haagse politiek we niet hoeven te vrezen dat Spinoza in de vergetelheid zal raken.
In 2007 werd Spinoza opgenomen in de Canon van de Nederlandse geschiedenis. Mede daardoor groeide de belangstelling voor deze filosoof en dat zien we terug in het parlement. Evenals in het verleden blijkt dat de toe-eigening gepaard gaat met een bepaald beeld van de denker. Voor de sociaalliberalen werd Spinoza een baken van het ‘seculiere’ denken, zoals verwoord door Boris van der Ham. Rechtse politici brengen Spinoza vooral in stelling tegen één religie: de islam, zoals we onder meer zagen bij Machiel de Graaf. Wat in ieder geval opvalt is dat Spinoza lang niet meer wordt gezien als een ‘onnationale’ denker; in tegendeel zelfs. Zowel D66 als PVV voeren Spinoza op als een icoon van ons land, van hún beeld van Nederland. In beide beelden zou Spinoza zich denk ik niet herkennen.
In het rijtje politici ontbreek ikzelf, hoewel ik toch lang Tweede Kamerlid ben geweest. Het lezen van de Ethica is voor mij bijzonder, door het vernuft van de filosofie van Spinoza en evenzeer om de troost die het werk me biedt. Bijna zoals het lezen van de Bijbel of de Koran veel gelovige mensen steun kan geven, zo ervaar ik dat ook met de filosofie van Spinoza. Een denken dat mensen kan aanzetten tot blijmoedigheid en tot deugdzaamheid. De komende jaren wordt het Kamergebouw verbouwd, maar daarna zal de Kamer terugkeren naar de oude zaal. Misschien kunnen we dan ook een traditie herstellen en kunnen de Bijbel en de Koran fysiek terugkeren en natuurlijk ook Spinoza. Wat mij betreft liever in de vorm van de Ethica, die in deze serie boeken denk ik het beste zou passen.
Ronald van Raak is hoogleraar Erasmiaanse waarden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Van 2006 tot 2021 was hij lid van de Tweede Kamer voor de SP.
-
1)Voorzitter Khadija Arib tijdens de herdenking van de aanslag op Samuel Paty, Handelingen Tweede Kamer, 27 oktober 2020.
-
2)Stef Blok tijdens de algemene beschouwingen, Handelingen Tweede Kamer, 26 oktober 2010.
-
3)Henri Krop, Spinoza. Een paradoxale icoon van Nederland (Amsterdam, 2014).
-
4)Johannes van Vloten, Spinoza. De blijde boodschapper der mondige menschheid (Den Haag, 1880). Zie ook: Siebe Thissen, De spinozisten. Wijsgerige beweging in Nederland (1850-1907) (Nijmegen, 2000).
-
5)Christianus Heydenrijck tijdens de algemene beschouwingen, Handelingen Tweede Kamer, 27 september 1880.
-
6)Levinus Keuchenius en Hendrik Goeman Borgesius tijdens de algemene beschouwingen, Handelingen Tweede Kamer, 28 september 1880.
-
7)Jan Drentje, Thorbecke. Een filosoof in de politiek (Amsterdam, 2004).
-
8)Marinus Bichon van IJsselmonde en Jan Kappeyne van de Coppello in het debat over het hoger onderwijs, Handelingen Tweede Kamer, resp. 23 en 31 maart 1876.
-
9)Alexander de Savornin Lohman in het debat over de wijziging van de Grondwet, Handelingen Tweede Kamer, 15 februari 1887.
-
10)Johannes van Vloten, Benedictus de Spinoza, naar leven en werken, in verband met zijnen en onzen tijd geschetst (Amsterdam ,1862).
-
11)Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Het Monisme of de Eenheidsleer (Amsterdam, 1905).
-
12)David Wijnkoop tijdens een interpellatie over het weren van het partijblad de Tribune, Handelingen Tweede Kamer, 12 juni 1931.
-
13)David Wijnkoop tijdens de behandeling van de begroting voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Handelingen Tweede Kamer, 12 december 1933.
-
14)Johan Herman Carp, Het spinozisme als wereldbeschouwing (Arnhem, 1931).
-
15)Ronald van Raak, ‘Filosofen in de branding. De politisering van de wijsbegeerte in het Interbellum’, in: Leen Dorsman en Peter Jan Knegtmans (red.), Stille wijkplaatsen? Politiek aan de Nederlandse universiteiten sedert 1876 (Hilversum, 2006).
-
16)Voor Gerrit Mannoury, zie: Mireille Kirkerls, Gerrit Mannoury (1867-1956): een relativistische denker (Rotterdam, 2019); voor Philip Kohnstamm, zie: Marijn Hollestelle Beperkte spontaniteit. Leven en werk van Philip Kohnstamm (Utrecht, 2004); Marcel Verburg, Herman Dooyeweerd. Leven en werk van een Nederlands christen-wijsgeer (Baarn, 1989).
-
17)Gerrit Kersten tijdens de algemene beschouwingen, Handelingen Tweede Kamer, 16 november 1927.
-
18)Alexander de Savornin Lohman in een debat over de vergoedingen voor onderwijzers, Handelingen Tweede Kamer, 12 februari 1918.
-
19)Hugo Visscher in een debat over het verbod op godslastering, Handelingen Tweede Kamer, 26 mei 1932.
-
20)Pieter Zandt in het debat over de oprichting van de VN, Handelingen Tweede Kamer, 30 oktober 1945.
-
21)Henk Gortzak in een debat over de oorlog in Indonesië, Handelingen Tweede Kamer, 17 mei 1949.
-
22)Johan Scheps in het debat over het Vluchtelingenverdrag, Handelingen Tweede Kamer, 12 juli 1955.
-
23)Henri Krop, Spinoza. Een paradoxaal icoon van Nederland (Amsterdam, 2014). Na de ‘Gouden eeuw’ van het spinozisme vanaf 1845 spreekt Krop van een ‘Zilveren eeuw’ van het spinozisme in de periode van 1900 tot 1940. Na de Tweede Wereldoorlog breekt een periode aan van ‘Eb en doodtij’, tot vanaf de jaren zestig sprake is van een nieuwe bloeiperiode in het onderzoek naar Spinoza.
-
24)Chel Mertens in het debat over de oprichting van de Nederlandse Taalunie, Handelingen Tweede Kamer, 28 april 1981.
-
25)Fred van der Spek in een debat over de Kaderwet specifiek welzijn, Handelingen Tweede Kamer, 17 maart 1981.
-
26)Joris Voorhoeve in een debat over het Strategisch Defensie Initiatief, Handelingen Tweede Kamer, 20 juni 1985.
-
27)Zie o.m. de bijdragen van Boris van der Ham aan debatten over een pluriforme samenleving, 22 februari 2005; de vrijheid van meningsuiting, 22 maart 2006; invoering van de sharia, 14 september 2006; de begroting voor Wonen, Wijken en Integratie, 27 november 2007; aanschaf van de Koran voor agenten, 27 mei 2008; de begroting voor Wonen, Wijken en Integratie, 14 januari 2010; de begroting voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 10 november 2010 en een advies van de Raad van Cultuur, 5 juli 2012. Andere D66’ers die zich beriepen op Spinoza zijn Alexander Pechtold in een debat over de financiële gevolgen van immigratie, 10 september 2009; Sjoerd Sjoerdsma in een debat over de begroting van Buitenlandse Zaken, 27 februari 2014 en Jan Paternotte, tijdens mondelinge vragen over de intocht van Sinterklaas, 14 december 2018. Gedurende een debat over de taal en de toegankelijkheid in het onderwijs zei Paternotte abusievelijk dat Spinoza ooit het verzoek had gekregen de Ethica in het Nederlands te vertalen, omdat dit ‘de taal was waarin hij zijn wetenschappelijk werk naar voren bracht’, 31 januari 2020.
-
28)Henk Jan Ormel, in een debat over de vrijheid van meningsuiting, Handelingen Tweede Kamer, 22 maart 2006. De opmerking van Van der Ham was waarschijnlijk ingegeven door het niet lang daarvoor verschenen boek van Johathan Israel: Radicale Verlichting. Hoe radicale Nederlandse denkers het gezicht van onze cultuur voorgoed veranderden (2005).
-
29)Onder meer Harm Beertema tijdens de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 10 november 2010; Wim Kortenhoeve tijdens de begroting van Buitenlandse Zaken, 26 januari 2011; Harm Beertema in een debat over het onderwijs, 8 februari 2018 en Machiel de Graaf in het debat over beïnvloeding uit onvrije landen, 31 maart 2021.
-
30)Machiel de Graaf in het debat over beïnvloeding uit onvrije landen, Handelingen Tweede Kamer, 14 januari 2021.
-
31)Boris van der Ham in een debat over een advies van de Raad voor Cultuur, Handelingen Tweede Kamer, 5 juli 2012.
-
32)‘Het Presidium besluit om de boeken op het rostrum te digitaliseren’, aldus de Besluitenlijst Presidiumvergadering van 17 december 2014, een beslissing die in 2015 is doorgevoerd.