N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De Eerste Kamer en gedelegeerde wetgeving
De Raad van State stelt in een advies dat het verdedigbaar is, dat de Eerste Kamer geen ministeriële regelingen op grond van de Tijdelijk wet maatregelen Covid-19 kan tegenhouden. De Tweede Kamer kan dat wel. De vraag in hoeverre de Eerste Kamer een rol moet spelen bij gedelegeerde wetgeving is niet nieuw.
Minister Van Dijk (Binnenlandse Zaken) stelde in 1989 dat de rol van de Eerste Kamer bij gedelegeerde wetgeving beperkt moest blijven. Het vragen om uitdrukkelijke goedkeuring van AMvB's diende in zijn ogen uitzondering te zijn.
De oorsprong van de discussie lag in 1974 bij de behandeling van de Machtigingswet van het kabinet-Den Uyl, na het uitbreken van de oliecrisis. De Eerste Kamer bedong toen alsnog een instemmingsrecht voor uitvoeringsregelingen. Het kabinet achtte zich gedwongen op dat punt met een novelle te komen (overigens pas na aanvaarding van het wetsvoorstel door beide Kamers). Praktische betekenis zou dit alles overigens niet hebben, omdat de Machtigingswet spoedig verviel.
Nadien kwam er meer wetten waarin voorhang van nadere regelgeving ook voor de Eerste Kamer gold.
Van het recht om een AMvB aan nadrukkelijke goedkeuring te onderwerpen maakte de Eerste Kamer alleen in 1984 gebruik. De Wet algemene regelen gemeentelijke herindeling bood die mogelijkheid. Vijftien leden (CDA en VVD) vroegen het kabinet een AMvB over een grenswijziging tussen de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland bij wet te laten plaatsvinden. Dit geschiedde vervolgens (wetsvoorstel 18.745).
De Eerste Kamer dwong in 1985 ook een meebeslisrecht af bij de behandeling van Planologische Kernbeslissingen. De Eerste Kamer wenste bij deze pseudowetgeving eenzelfde positie als de Tweede Kamer en het kabinet-Lubbers I kwam daaraan via een novelle tegemoet.
Er is in het verleden dus soms betrokkenheid 'afgedwongen', maar de betekenis was in de praktijk klein. Alleen bij de PKB's was er sprake van een duidelijke rol voor de Eerste Kamer. Voor gedelegeerde wetgeving gold dat niet.
De andere positie van de Eerste Kamer bij de wetgeving, met name het ontbreken van het recht van amendement, was en is reden om terughoudend te zijn als het gaan om betrokkenheid bij gedelegeerde wetgeving. Het mag wel, maar moet beperkt blijven.
Bij de Coronawet is slagvaardigheid een overweging om af te zien van een rol voor de Eerste Kamer. Bovendien wijst de Raad van State erop dat ook andere rechten (vragenrecht, interpellatie) mogelijkheden tot betrokkenheid bieden.
Het advies is in lijn met de bestaande praktijk. De Eerste Kamer kan soms een rol spelen, maar er is geen verplichting om die mogelijkheid te bieden.