N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
De democratische organisatie van Europese vraagstukken
Welke invloed heeft de “versluierende” verplaatsing van de politiek naar internationale netwerken op informatie en grip van politici? Hoe blijft het Binnenhof een zichtbaar knooppunt in het ingewikkelde besluitvormingsweb van EU en nationale staten? Politicoloog Bastiaan Rijpkema stelt in een opiniestuk in de NRC cruciale vragen aan de orde (NRC, 30 augustus 2019). Maar als het gaat om de vraag naar de organisatie van Europese democratie zijn Tweede en Eerste Kamer al een stap verder. De “aanzetten” waartoe het artikel oproept, zijn ruimschoots voorhanden. Nu komt het aan op politieke daadkracht.
Kamerleden zijn niet helemaal blind voor zelfreflectie. In de afgelopen vijftien jaar hebben meerdere parlementaire commissies zich - met inbreng uit Europese hoofdsteden en de wetenschap - gebogen over de eigen relevantie in tijden van internationalisering. Hoe, bijvoorbeeld, grip te houden op de Brusselse politiek? Het Presidium van de Tweede Kamer sprak daarover na consultaties van wetenschappers, andere parlementen en belangengroepen. Rapporten met omineuze titels als “Op tijd is te laat” (2002), “Bovenop Europa” (2011) en “Voorop in Europa” (2014) leidden tot richtlijnen voor het vroeg agenderen van Europese voorstellen. Voor het volgen van internationale ontwikkelingen werden experts aangenomen en een klein parlementskantoor vlakbij het Europees Parlement ingericht. Ook de Eerste Kamer sluit zich daar vanaf de zomer bij aan, naar aanleiding van het rapport-Flierman (2017). Doel: Kamerleden informatie geven uit de Europese instellingen en de hoofdsteden, waar 40 andere Kamers op hetzelfde moment immers met precies dezelfde “versluierde” beleidsvragen worstelen.
Dat lijkt logisch, maar voor een debat naar Lissabon of Helsinki bellen voor feiten of argumenten over arbeidsmigratie of schoolverlaters is voor politici geen usance. Dat valt Kamerleden niet alleen aan te rekenen. Voor failliete ziekenhuizen, voedselbanken of islamscholen hebben partijen overal politieke voelsprieten. Maar zorgen over nieuwe EU-regels voor medicijnbeprijzing, belastingwetten of verboden stofjes in ons voedsel worden zelden door belangengroepen, onderzoeksjournaliste of boze burgers in Den Haag aangekaart. Ook op redacties, bij public affairs en in bedrijven is “Brussel” een zaak voor specialisten.
Net als banken, de belastingdienst en ministers overlegt ook het parlement regelmatig met buitenlandse collega’s over de aanpak van grensoverschrijdend beleid. Pieter Omtzigt (CDA) haalt veel informatie uit de Raad van Europa; Renske Leijten (SP), Anne Mulder (VVD) en Joris Backer (D66) zijn trouwe bezoekers van de parlementsoverleggen van de Europese Unie. Daar praten parlementen als de Folketing, Camera en Senato over het vormgeven van democratische controle op de de eurozonebegroting, mensenhandel of handelsverdragen. Samen afstemmen, prioriteiten stellen, communicatie met belangengroepen, informatie uitwisselen met dat andere, direct gekozen Europees Parlement - voorstellen te over.
Nooit van gehoord? Dat ligt niet aan u. Politiek handwerk over de grens, zonder veel relletjes of persoonlijk drama, heeft nu eenmaal weinig nieuwswaarde. Dat gebrek aan publieke aandacht maakt hun internationale werk voor Kamerleden in het huidige media-tijdperk dan ook niet direct lonend. Voor senatoren is het makkelijker, maar met de huidige, minieme coalitie-meerderheid is het voor Tweede Kamerleden ook lastig afreizen uit een parlement waar drie dagen per week stemmingen dreigen.
Andere nationale parlementen hebben daar ook mee te maken. Maar die spelen daarop in; omdat ze op afstand (elektronisch), ze minder vaak of ook in commissies stemmen; ze leden bij debatten hardop excuseren omdat ze aan het werk zijn in het buitenland, of zichzelf meer leden of capaciteit gunnen. Deze zomer werd er gretig geklikt op een online petitie, waarin het nationale parlement werd opgeroepen zichzelf meer capaciteit te gunnen.
Tijdens de Algemene Beschouwingen werd vervolgens de motie van Rob Jetten aangenomen, die de regering oproept tot meer 'budget voor de ondersteuning van parlementariers'. De motie maakt echter (bewust?) niet duidelijk waaraan die extra 10 miljoen jaarlijks precies zou moeten worden uitgegeven. Willen de fracties meer politieke beleidsmedewerkers, of kiest de Kamerorganisatie voor meer ambtelijke expertise? En indien het laatste: worden het ambtenaren die externe experts onderzoek laten doen, informatiespecialisten, wetgevingsjuristen of inhoudsexperts voor het versterken van de parlementaire controlefunctie? In plaats van knopen door te hakken over de eigen organisatie, werd het Kamerdebat daarover bij uitstek (het debat over de Kamerbegroting (Raming) op 5 juni) gedomineerd door de verbouwing van het Binnenhof. Maar los van die fysieke verbouwing staat de Kamerorganisatie voor fundamentele keuzes, in een tijd waarin steeds meer van Kamerleden gevraagd wordt.
De aanzetten en initiatieven waartoe Bastiaan Rijpkema in zijn artikel oproept zijn, kortom, ruimschoots voorhanden. Toch wordt er niet doorgepakt. Sterker: bij gebrek aan politieke daadkracht is het uitzetten van nieuw onderzoek een bekende uitstelmanoeuvre. Dit voorjaar werd er dus een vijfde rapport over de organisatie van Europese samenwerking opgeleverd aan het Presidium van de Tweede Kamer. Die aanbevelingen van de Radbouduniversiteit werden niet voor debat geagendeerd en kregen geen aandacht van politiek verslaggevers, in podcasts of columns - laat staan dat politicologen er ingezonden stukken over stuurden. Dat is jammer, want alleen zo wordt een concreet politiek gesprek over de democratische organisatie van grensoverschrijdende vraagstukken zichtbaar gevoerd.
Mendeltje van Keulen is lector 'The Changing Role of Europe' aan de Haagse Hogeschool. Voorheen was zij griffier van de vaste commissie voor Europese Zaken bij de Tweede Kamer.
Wilt u dit soort artikelen maandelijks gratis in uw mailbox ontvangen? Meldt u dan aan voor de Hofvijver van het Montesquieu Instituut via onderstaande link.